Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. samenspannen:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor samenspannen in het Nederlands

samenspannen:

samenspannen werkwoord (span samen, spant samen, spande samen, spanden samen, samengespannen)

  1. samenspannen
    samenzweren; samenspannen
    • samenzweren werkwoord (zweer samen, zweert samen, zweerde samen, zweerden samen, samengezworen)
    • samenspannen werkwoord (span samen, spant samen, spande samen, spanden samen, samengespannen)

Conjugations for samenspannen:

o.t.t.
  1. span samen
  2. spant samen
  3. spant samen
  4. spannen samen
  5. spannen samen
  6. spannen samen
o.v.t.
  1. spande samen
  2. spande samen
  3. spande samen
  4. spanden samen
  5. spanden samen
  6. spanden samen
v.t.t.
  1. heb samengespannen
  2. hebt samengespannen
  3. heeft samengespannen
  4. hebben samengespannen
  5. hebben samengespannen
  6. hebben samengespannen
v.v.t.
  1. had samengespannen
  2. had samengespannen
  3. had samengespannen
  4. hadden samengespannen
  5. hadden samengespannen
  6. hadden samengespannen
o.t.t.t.
  1. zal samenspannen
  2. zult samenspannen
  3. zal samenspannen
  4. zullen samenspannen
  5. zullen samenspannen
  6. zullen samenspannen
o.v.t.t.
  1. zou samenspannen
  2. zou samenspannen
  3. zou samenspannen
  4. zouden samenspannen
  5. zouden samenspannen
  6. zouden samenspannen
diversen
  1. span samen!
  2. spant samen!
  3. samengespannen
  4. samenspannend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze