Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. sleep:
  2. slepen:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor sleep in het Nederlands

sleep:

sleep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de sleep
    de sleep
    • sleep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "sleep":


sleep vorm van slepen:

slepen werkwoord (sleep, sleept, sleepte, sleepten, geslepen)

  1. slepen
    slepen
    • slepen werkwoord (sleep, sleept, sleepte, sleepten, geslepen)

Conjugations for slepen:

o.t.t.
  1. sleep
  2. sleept
  3. sleept
  4. slepen
  5. slepen
  6. slepen
o.v.t.
  1. sleepte
  2. sleepte
  3. sleepte
  4. sleepten
  5. sleepten
  6. sleepten
v.t.t.
  1. heb geslepen
  2. hebt geslepen
  3. heeft geslepen
  4. hebben geslepen
  5. hebben geslepen
  6. hebben geslepen
v.v.t.
  1. had geslepen
  2. had geslepen
  3. had geslepen
  4. hadden geslepen
  5. hadden geslepen
  6. hadden geslepen
o.t.t.t.
  1. zal slepen
  2. zult slepen
  3. zal slepen
  4. zullen slepen
  5. zullen slepen
  6. zullen slepen
o.v.t.t.
  1. zou slepen
  2. zou slepen
  3. zou slepen
  4. zouden slepen
  5. zouden slepen
  6. zouden slepen
en verder
  1. ben geslepen
  2. bent geslepen
  3. is geslepen
  4. zijn geslepen
  5. zijn geslepen
  6. zijn geslepen
diversen
  1. sleep!
  2. sleept!
  3. geslepen
  4. slepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

slepen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het slepen
    het slepen; wegslepen
    • slepen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • wegslepen [znw.] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "slepen":