Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. snakken:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor snakken in het Nederlands

snakken:

snakken werkwoord (snak, snakt, snakte, snakten, gesnakt)

  1. snakken
    smachten; kwijnend verlangen; snakken; kwijnen
    • smachten werkwoord (smacht, smachtte, smachtten, gesmacht)
    • kwijnend verlangen werkwoord (verlang kwijnend, verlangt kwijnend, verlangde kwijnend, verlangden kwijnend, kwijnend verlangd)
    • snakken werkwoord (snak, snakt, snakte, snakten, gesnakt)
    • kwijnen werkwoord (kwijn, kwijnt, kwijnde, kwijnden, gekwijnd)

Conjugations for snakken:

o.t.t.
  1. snak
  2. snakt
  3. snakt
  4. snakken
  5. snakken
  6. snakken
o.v.t.
  1. snakte
  2. snakte
  3. snakte
  4. snakten
  5. snakten
  6. snakten
v.t.t.
  1. heb gesnakt
  2. hebt gesnakt
  3. heeft gesnakt
  4. hebben gesnakt
  5. hebben gesnakt
  6. hebben gesnakt
v.v.t.
  1. had gesnakt
  2. had gesnakt
  3. had gesnakt
  4. hadden gesnakt
  5. hadden gesnakt
  6. hadden gesnakt
o.t.t.t.
  1. zal snakken
  2. zult snakken
  3. zal snakken
  4. zullen snakken
  5. zullen snakken
  6. zullen snakken
o.v.t.t.
  1. zou snakken
  2. zou snakken
  3. zou snakken
  4. zouden snakken
  5. zouden snakken
  6. zouden snakken
en verder
  1. ben gesnakt
  2. bent gesnakt
  3. is gesnakt
  4. zijn gesnakt
  5. zijn gesnakt
  6. zijn gesnakt
diversen
  1. snak !
  2. snakt !
  3. gesnakt
  4. snakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze