Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor stap in het Nederlands

stap:

stap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de stap
    de stap; de schrede; de pas
    • stap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • schrede [de ~] zelfstandig naamwoord
    • pas [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. de stap
    – keer dat je je ene voet voor je andere zet 1
    de pas; de stap
    – keer dat je je ene voet voor je andere zet 1
    • pas [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • hij maakte een grote pas vooruit1
    • stap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • hij deed een stap naar voren1

Verwante woorden van "stap":

  • stappen, stapje, stapjes, stapjes

Alternatieve synoniemen voor "stap":


Verwante definities voor "stap":

  1. keer dat je je ene voet voor je andere zet1
    • hij deed een stap naar voren1

stappen:

stappen werkwoord (stap, stapt, stapte, stapten, gestapt)

  1. stappen
    uitgaan; stappen; de hort op gaan
    • uitgaan werkwoord (ga uit, gaat uit, ging uit, gingen uit, uitgegaan)
    • stappen werkwoord (stap, stapt, stapte, stapten, gestapt)
    • de hort op gaan werkwoord
  2. stappen
    gaan; lopen; zich voortbewegen; stappen
    • gaan werkwoord (ga, gaat, ging, gingen, gegaan)
    • lopen werkwoord (loop, loopt, liep, liepen, gelopen)
    • zich voortbewegen werkwoord
    • stappen werkwoord (stap, stapt, stapte, stapten, gestapt)
  3. stappen
    – telkens je ene voet voor de andere zetten 1
    stappen
    – telkens je ene voet voor de andere zetten 1
    • stappen werkwoord (stap, stapt, stapte, stapten, gestapt)
      • hij stapte door de deur naar buiten1
  4. stappen
    – uitgaan naar cafés 1
    stappen
    – uitgaan naar cafés 1
    • stappen werkwoord (stap, stapt, stapte, stapten, gestapt)
      • we gaan vanavond lekker stappen1

Conjugations for stappen:

o.t.t.
  1. stap
  2. stapt
  3. stapt
  4. stappen
  5. stappen
  6. stappen
o.v.t.
  1. stapte
  2. stapte
  3. stapte
  4. stapten
  5. stapten
  6. stapten
v.t.t.
  1. heb gestapt
  2. hebt gestapt
  3. heeft gestapt
  4. hebben gestapt
  5. hebben gestapt
  6. hebben gestapt
v.v.t.
  1. had gestapt
  2. had gestapt
  3. had gestapt
  4. hadden gestapt
  5. hadden gestapt
  6. hadden gestapt
o.t.t.t.
  1. zal stappen
  2. zult stappen
  3. zal stappen
  4. zullen stappen
  5. zullen stappen
  6. zullen stappen
o.v.t.t.
  1. zou stappen
  2. zou stappen
  3. zou stappen
  4. zouden stappen
  5. zouden stappen
  6. zouden stappen
en verder
  1. ben gestapt
  2. bent gestapt
  3. is gestapt
  4. zijn gestapt
  5. zijn gestapt
  6. zijn gestapt
diversen
  1. stap!
  2. stapt!
  3. gestapt
  4. stappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stappen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de stappen
    de stappen; de treden; de voetstappen; de passen; de schreden
    • stappen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • treden [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • voetstappen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • passen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • schreden [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Verwante woorden van "stappen":


Verwante definities voor "stappen":

  1. telkens je ene voet voor de andere zetten1
    • hij stapte door de deur naar buiten1
  2. uitgaan naar cafés1
    • we gaan vanavond lekker stappen1

Verwante synoniemen voor stap