Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor stoffen in het Nederlands

stoffen:

stoffen werkwoord (stof, stoft, stofte, stoften, gestoft)

  1. stoffen
    afnemen; afstoffen; stoffen
    • afnemen werkwoord (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)
    • afstoffen werkwoord (stof af, stoft af, stofte af, stoften af, afgestoft)
    • stoffen werkwoord (stof, stoft, stofte, stoften, gestoft)
  2. stoffen
    op vuur pruttelen; smoren; sudderen; pruttelen; stoffen
    • op vuur pruttelen werkwoord
    • smoren werkwoord (smoor, smoort, smoorde, smoorden, gesmoord)
    • sudderen werkwoord (sudder, suddert, sudderde, sudderden, gesudderd)
    • pruttelen werkwoord (pruttel, pruttelt, pruttelde, pruttelden, geprutteld)
    • stoffen werkwoord (stof, stoft, stofte, stoften, gestoft)

Conjugations for stoffen:

o.t.t.
  1. stof
  2. stoft
  3. stoft
  4. stoffen
  5. stoffen
  6. stoffen
o.v.t.
  1. stofte
  2. stofte
  3. stofte
  4. stoften
  5. stoften
  6. stoften
v.t.t.
  1. heb gestoft
  2. hebt gestoft
  3. heeft gestoft
  4. hebben gestoft
  5. hebben gestoft
  6. hebben gestoft
v.v.t.
  1. had gestoft
  2. had gestoft
  3. had gestoft
  4. hadden gestoft
  5. hadden gestoft
  6. hadden gestoft
o.t.t.t.
  1. zal stoffen
  2. zult stoffen
  3. zal stoffen
  4. zullen stoffen
  5. zullen stoffen
  6. zullen stoffen
o.v.t.t.
  1. zou stoffen
  2. zou stoffen
  3. zou stoffen
  4. zouden stoffen
  5. zouden stoffen
  6. zouden stoffen
en verder
  1. ben gestoft
  2. bent gestoft
  3. is gestoft
  4. zijn gestoft
  5. zijn gestoft
  6. zijn gestoft
diversen
  1. stof!
  2. stoft!
  3. gestoft
  4. stoffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "stoffen":


stoffen vorm van stof:

stof [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de stof
    de materie; de stof
    • materie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • stof [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. de stof
    – weefsel gemaakt van draden 1
    de stof
    – weefsel gemaakt van draden 1
    • stof [de ~] zelfstandig naamwoord
      • de rok is gemaakt van een dure stof1
    de textiel; het weefsel
    • textiel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • weefsel [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. de stof
    – weefsel gemaakt van draden 1
    het goed; de stof
    – weefsel gemaakt van draden 1
    • goed [het ~] zelfstandig naamwoord
      • het vuile goed moet in de was1
    • stof [de ~] zelfstandig naamwoord
      • de rok is gemaakt van een dure stof1
  4. de stof
    – dat waaruit iets bestaat 1
    de stof
    – dat waaruit iets bestaat 1
    • stof [de ~] zelfstandig naamwoord
      • deze stoffen zijn slecht voor de gezondheid1
  5. de stof
    – onderwerp 1
    de stof
    – onderwerp 1
    • stof [de ~] zelfstandig naamwoord
      • welke stof moet je voor het examen kennen?1

stof [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het stof
    het stof; de stofdeeltjes
    • stof [het ~] zelfstandig naamwoord
    • stofdeeltjes [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  2. het stof
    – heel kleine droge deeltjes die overal neerdalen 1
    het stof
    – heel kleine droge deeltjes die overal neerdalen 1
    • stof [het ~] zelfstandig naamwoord
      • bovenop de boekenkast lag veel stof1

Verwante woorden van "stof":


Alternatieve synoniemen voor "stof":


Verwante definities voor "stof":

  1. weefsel gemaakt van draden1
    • de rok is gemaakt van een dure stof1
  2. dat waaruit iets bestaat1
    • deze stoffen zijn slecht voor de gezondheid1
  3. heel kleine droge deeltjes die overal neerdalen1
    • bovenop de boekenkast lag veel stof1
  4. onderwerp1
    • welke stof moet je voor het examen kennen?1