Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor taak in het Nederlands

taak:

taak [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de taak
    de opdracht; de order; de taak; het consigne; het dwangbevel; het bevelschrift
  2. de taak
    de taak; schoolopdracht
  3. de taak
    het werk; de arbeid; de taak; de werkzaamheid; het vak; de inspanning; het ambacht; de bezigheid
    • werk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • arbeid [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • taak [de ~] zelfstandig naamwoord
    • werkzaamheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • vak [het ~] zelfstandig naamwoord
    • inspanning [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • ambacht [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bezigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  4. de taak
    de taak
    • taak [de ~] zelfstandig naamwoord
  5. de taak
    de aanvraag; de taak; het contract
    • aanvraag [de ~] zelfstandig naamwoord
    • taak [de ~] zelfstandig naamwoord
    • contract [het ~] zelfstandig naamwoord
  6. de taak
    – wat je volgens jezelf en anderen moet doen 1
    de taak; de plicht
    – wat je volgens jezelf en anderen moet doen 1
    • taak [de ~] zelfstandig naamwoord
      • het is jouw taak om de afwas te doen1
    • plicht [de ~] zelfstandig naamwoord
      • het is mijn plicht je te waarschuwen1

Verwante woorden van "taak":


Alternatieve synoniemen voor "taak":


Antoniemen van "taak":


Verwante definities voor "taak":

  1. wat je volgens jezelf en anderen moet doen1
    • het is jouw taak om de afwas te doen1

Verwante synoniemen voor taak