Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor uitdoen in het Nederlands

uitdoen:

uitdoen werkwoord (doe uit, doet uit, deed uit, deden uit, uitgedaan)

  1. uitdoen
    uitdoen; uitdraaien
    • uitdoen werkwoord (doe uit, doet uit, deed uit, deden uit, uitgedaan)
    • uitdraaien werkwoord (draai uit, draait uit, draaide uit, draaiden uit, uitgedraaid)
  2. uitdoen
    uittrekken; uitdoen; uitkleden; ontkleden
    • uittrekken werkwoord (trek uit, trekt uit, trok uit, trokken uit, uitgetrokken)
    • uitdoen werkwoord (doe uit, doet uit, deed uit, deden uit, uitgedaan)
    • uitkleden werkwoord (kleed uit, kleedt uit, kleedde uit, kleedden uit, uitgekleed)
    • ontkleden werkwoord (ontkleed, ontkleedt, ontkleedde, ontkleedden, ontkleed)
  3. uitdoen
    uitmaken; uitschakelen; uitzetten; afzetten; uitdoen
    • uitmaken werkwoord (maak uit, maakt uit, maakte uit, maakten uit, uitgemaakt)
    • uitschakelen werkwoord (schakel uit, schakelt uit, schakelde uit, schakelden uit, uitgeschakeld)
    • uitzetten werkwoord (zet uit, zette uit, zetten uit, uitgezet)
    • afzetten werkwoord (zet af, zette af, zetten af, afgezet)
    • uitdoen werkwoord (doe uit, doet uit, deed uit, deden uit, uitgedaan)
  4. uitdoen
    – van je lichaam af halen 1
    uittrekken; uitdoen
    – van je lichaam af halen 1
    • uittrekken werkwoord (trek uit, trekt uit, trok uit, trokken uit, uitgetrokken)
      • trek die natte jas maar uit1
    • uitdoen werkwoord (doe uit, doet uit, deed uit, deden uit, uitgedaan)
      • hij deed zijn schoenen uit1

Conjugations for uitdoen:

o.t.t.
  1. doe uit
  2. doet uit
  3. doet uit
  4. doen uit
  5. doen uit
  6. doen uit
o.v.t.
  1. deed uit
  2. deed uit
  3. deed uit
  4. deden uit
  5. deden uit
  6. deden uit
v.t.t.
  1. heb uitgedaan
  2. hebt uitgedaan
  3. heeft uitgedaan
  4. hebben uitgedaan
  5. hebben uitgedaan
  6. hebben uitgedaan
v.v.t.
  1. had uitgedaan
  2. had uitgedaan
  3. had uitgedaan
  4. hadden uitgedaan
  5. hadden uitgedaan
  6. hadden uitgedaan
o.t.t.t.
  1. zal uitdoen
  2. zult uitdoen
  3. zal uitdoen
  4. zullen uitdoen
  5. zullen uitdoen
  6. zullen uitdoen
o.v.t.t.
  1. zou uitdoen
  2. zou uitdoen
  3. zou uitdoen
  4. zouden uitdoen
  5. zouden uitdoen
  6. zouden uitdoen
en verder
  1. ben uitgedaan
  2. bent uitgedaan
  3. is uitgedaan
  4. zijn uitgedaan
  5. zijn uitgedaan
  6. zijn uitgedaan
diversen
  1. doe uit!
  2. doet uit!
  3. uitgedaan
  4. uitdoend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Alternatieve synoniemen voor "uitdoen":


Antoniemen van "uitdoen":


Verwante definities voor "uitdoen":

  1. van je lichaam af halen1
    • hij deed zijn schoenen uit1