Overzicht


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor uitdragen in het Nederlands

uitdragen:

uitdragen werkwoord (draag uit, draagt uit, droeg uit, droegen uit, uitgedragen)

  1. uitdragen
    uitdragen; ten einde dragen; voldragen
    • uitdragen werkwoord (draag uit, draagt uit, droeg uit, droegen uit, uitgedragen)
    • ten einde dragen werkwoord (draag ten einde, draagt ten einde, droeg ten einde, droegen ten einde, ten einde gedragen)
    • voldragen werkwoord (voldraag, voldraagt, voldroeg, voldroegen, voldragen)
  2. uitdragen
    verkondigen; uitdragen; een boodschap uitdragen

Conjugations for uitdragen:

o.t.t.
  1. draag uit
  2. draagt uit
  3. draagt uit
  4. dragen uit
  5. dragen uit
  6. dragen uit
o.v.t.
  1. droeg uit
  2. droeg uit
  3. droeg uit
  4. droegen uit
  5. droegen uit
  6. droegen uit
v.t.t.
  1. heb uitgedragen
  2. hebt uitgedragen
  3. heeft uitgedragen
  4. hebben uitgedragen
  5. hebben uitgedragen
  6. hebben uitgedragen
v.v.t.
  1. had uitgedragen
  2. had uitgedragen
  3. had uitgedragen
  4. hadden uitgedragen
  5. hadden uitgedragen
  6. hadden uitgedragen
o.t.t.t.
  1. zal uitdragen
  2. zult uitdragen
  3. zal uitdragen
  4. zullen uitdragen
  5. zullen uitdragen
  6. zullen uitdragen
o.v.t.t.
  1. zou uitdragen
  2. zou uitdragen
  3. zou uitdragen
  4. zouden uitdragen
  5. zouden uitdragen
  6. zouden uitdragen
en verder
  1. ben uitgedragen
  2. bent uitgedragen
  3. is uitgedragen
  4. zijn uitgedragen
  5. zijn uitgedragen
  6. zijn uitgedragen
diversen
  1. draag uit!
  2. draagt uit!
  3. uitgedragen
  4. uitdragend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante synoniemen voor uitdragen