Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor uitvoeren in het Nederlands

uitvoeren:

uitvoeren werkwoord (voer uit, voert uit, voerde uit, voerden uit, uitgevoerd)

  1. uitvoeren
    doen; uitvoeren; verrichten; handelen; uitrichten
    • doen werkwoord (doe, doet, deed, deden, gedaan)
    • uitvoeren werkwoord (voer uit, voert uit, voerde uit, voerden uit, uitgevoerd)
    • verrichten werkwoord (verricht, verrichtte, verrichtten, verricht)
    • handelen werkwoord (handel, handelt, handelde, handelden, gehandeld)
    • uitrichten werkwoord (richt uit, richtte uit, richtten uit, uitgericht)
  2. uitvoeren
    uitvoeren; exporteren
    • uitvoeren werkwoord (voer uit, voert uit, voerde uit, voerden uit, uitgevoerd)
    • exporteren werkwoord (exporteer, exporteert, exporteerde, exporteerden, geëxporteerd)
  3. uitvoeren
    uitvoeren
    • uitvoeren werkwoord (voer uit, voert uit, voerde uit, voerden uit, uitgevoerd)
  4. uitvoeren
    – naar het buitenland brengen 1
    uitvoeren
    – naar het buitenland brengen 1
    • uitvoeren werkwoord (voer uit, voert uit, voerde uit, voerden uit, uitgevoerd)
      • de meeste tomaten worden uitgevoerd1
  5. uitvoeren
    – vertonen of aan publiek laten horen 1
    uitvoeren
    – vertonen of aan publiek laten horen 1
    • uitvoeren werkwoord (voer uit, voert uit, voerde uit, voerden uit, uitgevoerd)
      • zij voeren een werk van Mozart uit1
  6. uitvoeren
    – het (volgens plan) maken of doen 1
    uitvoeren; verrichten
    – het (volgens plan) maken of doen 1
    • uitvoeren werkwoord (voer uit, voert uit, voerde uit, voerden uit, uitgevoerd)
      • wie moet deze werkzaamheden uitvoeren?1
    • verrichten werkwoord (verricht, verrichtte, verrichtten, verricht)
      • jullie hebben prachtig werk verricht1

Conjugations for uitvoeren:

o.t.t.
  1. voer uit
  2. voert uit
  3. voert uit
  4. voeren uit
  5. voeren uit
  6. voeren uit
o.v.t.
  1. voerde uit
  2. voerde uit
  3. voerde uit
  4. voerden uit
  5. voerden uit
  6. voerden uit
v.t.t.
  1. heb uitgevoerd
  2. hebt uitgevoerd
  3. heeft uitgevoerd
  4. hebben uitgevoerd
  5. hebben uitgevoerd
  6. hebben uitgevoerd
v.v.t.
  1. had uitgevoerd
  2. had uitgevoerd
  3. had uitgevoerd
  4. hadden uitgevoerd
  5. hadden uitgevoerd
  6. hadden uitgevoerd
o.t.t.t.
  1. zal uitvoeren
  2. zult uitvoeren
  3. zal uitvoeren
  4. zullen uitvoeren
  5. zullen uitvoeren
  6. zullen uitvoeren
o.v.t.t.
  1. zou uitvoeren
  2. zou uitvoeren
  3. zou uitvoeren
  4. zouden uitvoeren
  5. zouden uitvoeren
  6. zouden uitvoeren
en verder
  1. ben uitgevoerd
  2. bent uitgevoerd
  3. is uitgevoerd
  4. zijn uitgevoerd
  5. zijn uitgevoerd
  6. zijn uitgevoerd
diversen
  1. voer uit!
  2. voert uit!
  3. uitgevoerd
  4. uitvoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitvoeren [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het uitvoeren
    de uitvoering; de executie; de tenuitvoerlegging; volbrengen; het uitvoeren; de voltrekking

Alternatieve synoniemen voor "uitvoeren":


Verwante definities voor "uitvoeren":

  1. naar het buitenland brengen1
    • de meeste tomaten worden uitgevoerd1
  2. vertonen of aan publiek laten horen1
    • zij voeren een werk van Mozart uit1
  3. het (volgens plan) maken of doen1
    • wie moet deze werkzaamheden uitvoeren?1

uitvoeren vorm van uitvaren:

uitvaren werkwoord (vaar uit, vaart uit, voer uit, voeren uit, uitgevaren)

  1. uitvaren
    uitvaren; afvaren; van wal gaan
    • uitvaren werkwoord (vaar uit, vaart uit, voer uit, voeren uit, uitgevaren)
    • afvaren werkwoord (vaar af, vaart af, voer af, voeren af, afgevaren)
    • van wal gaan werkwoord (ga van wal, gaat van wal, ging van wal, gingen van wal, van wal gegaan)
  2. uitvaren
    tekeergaan; uitvaren; uit de slof schieten; donderen
    • tekeergaan werkwoord (ga tekeer, gaat tekeer, ging tekeer, gingen tekeer, tekeergegaan)
    • uitvaren werkwoord (vaar uit, vaart uit, voer uit, voeren uit, uitgevaren)
    • donderen werkwoord (donder, dondert, donderde, donderden, gedonderd)

Conjugations for uitvaren:

o.t.t.
  1. vaar uit
  2. vaart uit
  3. vaart uit
  4. varen uit
  5. varen uit
  6. varen uit
o.v.t.
  1. voer uit
  2. voer uit
  3. voer uit
  4. voeren uit
  5. voeren uit
  6. voeren uit
v.t.t.
  1. ben uitgevaren
  2. bent uitgevaren
  3. is uitgevaren
  4. zijn uitgevaren
  5. zijn uitgevaren
  6. zijn uitgevaren
v.v.t.
  1. was uitgevaren
  2. was uitgevaren
  3. was uitgevaren
  4. waren uitgevaren
  5. waren uitgevaren
  6. waren uitgevaren
o.t.t.t.
  1. zal uitvaren
  2. zult uitvaren
  3. zal uitvaren
  4. zullen uitvaren
  5. zullen uitvaren
  6. zullen uitvaren
o.v.t.t.
  1. zou uitvaren
  2. zou uitvaren
  3. zou uitvaren
  4. zouden uitvaren
  5. zouden uitvaren
  6. zouden uitvaren
diversen
  1. vaar uit!
  2. vaart uit!
  3. uitgevaren
  4. uitvarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitvaren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. uitvaren
    de afvaart; uitvaren; afvaren
    • afvaart [de ~] zelfstandig naamwoord
    • uitvaren [znw.] zelfstandig naamwoord
    • afvaren [znw.] zelfstandig naamwoord

Verwante synoniemen voor uitvoeren