Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. vereiste:
  2. vereisen:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor vereiste in het Nederlands

vereiste:

vereiste [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de vereiste
    de vereiste; de must
    • vereiste [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • must [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. de vereiste
    de voorwaarde; de conditie; de vereiste; de eis
    • voorwaarde [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • conditie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • vereiste [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • eis [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

vereiste vorm van vereisen:

vereisen werkwoord (vereis, vereist, vereiste, vereisten, vereist)

  1. vereisen
    vereisen; verlangen; eisen; vergen
    • vereisen werkwoord (vereis, vereist, vereiste, vereisten, vereist)
    • verlangen werkwoord (verlang, verlangt, verlangde, verlangden, verlangd)
    • eisen werkwoord (eis, eist, eiste, eisten, geëist)
    • vergen werkwoord (verg, vergt, vergde, vergden, gevergd)

Conjugations for vereisen:

o.t.t.
  1. vereis
  2. vereist
  3. vereist
  4. vereisen
  5. vereisen
  6. vereisen
o.v.t.
  1. vereiste
  2. vereiste
  3. vereiste
  4. vereisten
  5. vereisten
  6. vereisten
v.t.t.
  1. heb vereist
  2. hebt vereist
  3. heeft vereist
  4. hebben vereist
  5. hebben vereist
  6. hebben vereist
v.v.t.
  1. had vereist
  2. had vereist
  3. had vereist
  4. hadden vereist
  5. hadden vereist
  6. hadden vereist
o.t.t.t.
  1. zal vereisen
  2. zult vereisen
  3. zal vereisen
  4. zullen vereisen
  5. zullen vereisen
  6. zullen vereisen
o.v.t.t.
  1. zou vereisen
  2. zou vereisen
  3. zou vereisen
  4. zouden vereisen
  5. zouden vereisen
  6. zouden vereisen
en verder
  1. ben vereist
  2. bent vereist
  3. is vereist
  4. zijn vereist
  5. zijn vereist
  6. zijn vereist
diversen
  1. vereis!
  2. vereist!
  3. vereist
  4. vereisend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante synoniemen voor vereiste