Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor verplaatsen in het Nederlands

verplaatsen:

verplaatsen werkwoord (verplaats, verplaatst, verplaatste, verplaatsten, verplaatst)

  1. verplaatsen
    disloqueren; verplaatsen; verschuiven; verleggen; verschikken; verzetten; roeren; vervoeren
    • disloqueren werkwoord (disloqueer, disloqueert, disloqueerde, disloqueerden, gedisloqueerd)
    • verplaatsen werkwoord (verplaats, verplaatst, verplaatste, verplaatsten, verplaatst)
    • verschuiven werkwoord (verschuif, verschuift, verschoof, verschoven, verschoven)
    • verleggen werkwoord (verleg, verlegt, verlegde, verlegden, verlegd)
    • verschikken werkwoord (verschik, verschikt, verschikte, verschikten, verschikt)
    • verzetten werkwoord (verzet, verzette, verzetten, verzet)
    • roeren werkwoord (roer, roert, roerde, roerden, geroerd)
    • vervoeren werkwoord (vervoer, vervoert, vervoerde, vervoerden, vervoerd)
  2. verplaatsen
    verplaatsen; opschuiven; verzetten; plaats maken
    • verplaatsen werkwoord (verplaats, verplaatst, verplaatste, verplaatsten, verplaatst)
    • opschuiven werkwoord (schuif op, schuift op, schoof op, schoven op, opgeschoven)
    • verzetten werkwoord (verzet, verzette, verzetten, verzet)
    • plaats maken werkwoord (maak plaats, maakt plaats, maakte plaats, maakten plaats, plaats gemaakt)
  3. verplaatsen
    verplaatsen; verrijden
    • verplaatsen werkwoord (verplaats, verplaatst, verplaatste, verplaatsten, verplaatst)
    • verrijden werkwoord (verrijd, verrijdt, verreed, verreden, verreden)
  4. verplaatsen
    verwijderen; afnemen; ecarteren; weghalen; lichten; verplaatsen; wegnemen; wegdoen; wegbrengen; afzonderen; vervreemden; wegwerken
    • verwijderen werkwoord (verwijder, verwijdert, verwijderde, verwijderden, verwijderd)
    • afnemen werkwoord (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)
    • ecarteren werkwoord (ecarteer, ecarteert, ecarteerde, ecarteerden, geecarteerd)
    • weghalen werkwoord (haal weg, haalt weg, haalde weg, haalden weg, weggehaald)
    • lichten werkwoord (licht, lichtte, lichtten, gelicht)
    • verplaatsen werkwoord (verplaats, verplaatst, verplaatste, verplaatsten, verplaatst)
    • wegnemen werkwoord (neem weg, neemt weg, nam weg, namen weg, weggenomen)
    • wegdoen werkwoord (doe weg, doet weg, deed weg, deden weg, weggedaan)
    • wegbrengen werkwoord (breng weg, brengt weg, bracht weg, brachten weg, weggebracht)
    • afzonderen werkwoord (zonder af, zondert af, zonderde af, zonderden af, afgezonderd)
    • vervreemden werkwoord (vervreemd, vervreemdt, vervreemdde, vervreemdden, vervreemd)
    • wegwerken werkwoord (werk weg, werkt weg, werkte weg, werkten weg, weggewerkt)
  5. verplaatsen
    verplaatsen
    • verplaatsen werkwoord (verplaats, verplaatst, verplaatste, verplaatsten, verplaatst)
  6. verplaatsen
    – een andere plaats geven 1
    verplaatsen
    – een andere plaats geven 1
    • verplaatsen werkwoord (verplaats, verplaatst, verplaatste, verplaatsten, verplaatst)
      • heb je de bank alweer verplaatst?1
  7. verplaatsen
    – zich in zijn toestand inleven 1
    verplaatsen
    – zich in zijn toestand inleven 1
    • verplaatsen werkwoord (verplaats, verplaatst, verplaatste, verplaatsten, verplaatst)
      • ik kan me goed in hem verplaatsen1

Conjugations for verplaatsen:

o.t.t.
  1. verplaats
  2. verplaatst
  3. verplaatst
  4. verplaatsen
  5. verplaatsen
  6. verplaatsen
o.v.t.
  1. verplaatste
  2. verplaatste
  3. verplaatste
  4. verplaatsten
  5. verplaatsten
  6. verplaatsten
v.t.t.
  1. heb verplaatst
  2. hebt verplaatst
  3. heeft verplaatst
  4. hebben verplaatst
  5. hebben verplaatst
  6. hebben verplaatst
v.v.t.
  1. had verplaatst
  2. had verplaatst
  3. had verplaatst
  4. hadden verplaatst
  5. hadden verplaatst
  6. hadden verplaatst
o.t.t.t.
  1. zal verplaatsen
  2. zult verplaatsen
  3. zal verplaatsen
  4. zullen verplaatsen
  5. zullen verplaatsen
  6. zullen verplaatsen
o.v.t.t.
  1. zou verplaatsen
  2. zou verplaatsen
  3. zou verplaatsen
  4. zouden verplaatsen
  5. zouden verplaatsen
  6. zouden verplaatsen
diversen
  1. verplaats!
  2. verplaatst!
  3. verplaatst
  4. verplaatsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante definities voor "verplaatsen":

  1. een andere plaats geven1
    • heb je de bank alweer verplaatst?1
  2. zich in zijn toestand inleven1
    • ik kan me goed in hem verplaatsen1

Verwante synoniemen voor verplaatsen