Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor verzetten in het Nederlands

verzetten:

verzetten werkwoord (verzet, verzette, verzetten, verzet)

  1. verzetten
    verzetten; protesteren; tegenspartelen; tegenstribbelen
    • verzetten werkwoord (verzet, verzette, verzetten, verzet)
    • protesteren werkwoord (protesteer, protesteert, protesteerde, protesteerden, geprotesteerd)
    • tegenspartelen werkwoord (spartel tegen, spartelt tegen, spartelde tegen, spartelden tegen, tegengesparteld)
    • tegenstribbelen werkwoord
  2. verzetten
    disloqueren; verplaatsen; verschuiven; verleggen; verschikken; verzetten; roeren; vervoeren
    • disloqueren werkwoord (disloqueer, disloqueert, disloqueerde, disloqueerden, gedisloqueerd)
    • verplaatsen werkwoord (verplaats, verplaatst, verplaatste, verplaatsten, verplaatst)
    • verschuiven werkwoord (verschuif, verschuift, verschoof, verschoven, verschoven)
    • verleggen werkwoord (verleg, verlegt, verlegde, verlegden, verlegd)
    • verschikken werkwoord (verschik, verschikt, verschikte, verschikten, verschikt)
    • verzetten werkwoord (verzet, verzette, verzetten, verzet)
    • roeren werkwoord (roer, roert, roerde, roerden, geroerd)
    • vervoeren werkwoord (vervoer, vervoert, vervoerde, vervoerden, vervoerd)
  3. verzetten
    verplaatsen; opschuiven; verzetten; plaats maken
    • verplaatsen werkwoord (verplaats, verplaatst, verplaatste, verplaatsten, verplaatst)
    • opschuiven werkwoord (schuif op, schuift op, schoof op, schoven op, opgeschoven)
    • verzetten werkwoord (verzet, verzette, verzetten, verzet)
    • plaats maken werkwoord (maak plaats, maakt plaats, maakte plaats, maakten plaats, plaats gemaakt)
  4. verzetten
    – doen of uitvoeren 1
    verzetten
    – doen of uitvoeren 1
    • verzetten werkwoord (verzet, verzette, verzetten, verzet)
      • zij verzetten met elkaar veel werk1
  5. verzetten
    – op een andere dag, tijd of plaats zetten 1
    verzetten
    – op een andere dag, tijd of plaats zetten 1
    • verzetten werkwoord (verzet, verzette, verzetten, verzet)
      • de vergadering is verzet naar dinsdag1
  6. verzetten
    – proberen het te laten ophouden of niet door te laten gaan 1
    verzetten
    – proberen het te laten ophouden of niet door te laten gaan 1
    • verzetten werkwoord (verzet, verzette, verzetten, verzet)
      • het onderwijs verzet zich tegen de bezuinigingen1

Conjugations for verzetten:

o.t.t.
  1. verzet
  2. verzet
  3. verzet
  4. verzetten
  5. verzetten
  6. verzetten
o.v.t.
  1. verzette
  2. verzette
  3. verzette
  4. verzetten
  5. verzetten
  6. verzetten
v.t.t.
  1. heb verzet
  2. hebt verzet
  3. heeft verzet
  4. hebben verzet
  5. hebben verzet
  6. hebben verzet
v.v.t.
  1. had verzet
  2. had verzet
  3. had verzet
  4. hadden verzet
  5. hadden verzet
  6. hadden verzet
o.t.t.t.
  1. zal verzetten
  2. zult verzetten
  3. zal verzetten
  4. zullen verzetten
  5. zullen verzetten
  6. zullen verzetten
o.v.t.t.
  1. zou verzetten
  2. zou verzetten
  3. zou verzetten
  4. zouden verzetten
  5. zouden verzetten
  6. zouden verzetten
diversen
  1. verzet!
  2. verzet!
  3. verzet
  4. verzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Antoniemen van "verzetten":


Verwante definities voor "verzetten":

  1. doen of uitvoeren1
    • zij verzetten met elkaar veel werk1
  2. op een andere dag, tijd of plaats zetten1
    • de vergadering is verzet naar dinsdag1
  3. proberen het te laten ophouden of niet door te laten gaan1
    • het onderwijs verzet zich tegen de bezuinigingen1

Verwante synoniemen voor verzetten