Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. vomeren:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor vomeren in het Nederlands

vomeren:

vomeren werkwoord (vomeer, vomeert, vomeerde, vomeerden, gevomeerd)

  1. vomeren
    vomeren; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; braken
    • vomeren werkwoord (vomeer, vomeert, vomeerde, vomeerden, gevomeerd)
    • kotsen werkwoord (kots, kotst, kotste, kotsten, gekotst)
    • overgeven werkwoord (geef over, geeft over, gaf over, gaven over, overgegeven)
    • spugen werkwoord (spuug, spuugt, spuugde, spuugden, gespuugd)
    • uitbraken werkwoord (braak uit, braakt uit, braakte uit, braakten uit, uitgebraakt)
    • braken werkwoord (braak, braakt, braakde, braakden, gebraakt)

Conjugations for vomeren:

o.t.t.
  1. vomeer
  2. vomeert
  3. vomeert
  4. vomeren
  5. vomeren
  6. vomeren
o.v.t.
  1. vomeerde
  2. vomeerde
  3. vomeerde
  4. vomeerden
  5. vomeerden
  6. vomeerden
v.t.t.
  1. heb gevomeerd
  2. hebt gevomeerd
  3. heeft gevomeerd
  4. hebben gevomeerd
  5. hebben gevomeerd
  6. hebben gevomeerd
v.v.t.
  1. had gevomeerd
  2. had gevomeerd
  3. had gevomeerd
  4. hadden gevomeerd
  5. hadden gevomeerd
  6. hadden gevomeerd
o.t.t.t.
  1. zal vomeren
  2. zult vomeren
  3. zal vomeren
  4. zullen vomeren
  5. zullen vomeren
  6. zullen vomeren
o.v.t.t.
  1. zou vomeren
  2. zou vomeren
  3. zou vomeren
  4. zouden vomeren
  5. zouden vomeren
  6. zouden vomeren
diversen
  1. vomeer!
  2. vomeert!
  3. gevomeerd
  4. vomerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze