Overzicht


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor week in het Nederlands

week:

week [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de week
    – periode van zeven dagen 1
    de week
    – periode van zeven dagen 1
    • week [de ~] zelfstandig naamwoord
      • we gaan een week op vakantie1

week bijvoeglijk naamwoord

  1. week
    – zacht en slap 1
    week
    – zacht en slap 1
    • week bijvoeglijk naamwoord
      • door de vorst is het plastic week geworden1
    zwak
    • zwak bijvoeglijk naamwoord

week [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het week
    – zacht en slap 1
    het week
    – zacht en slap 1
    • week [het ~] zelfstandig naamwoord
      • door de vorst is het plastic week geworden1

Verwante woorden van "week":


Verwante definities voor "week":

  1. periode van zeven dagen1
    • we gaan een week op vakantie1
  2. zacht en slap1
    • door de vorst is het plastic week geworden1

wijken:

wijken werkwoord (wijk, wijkt, week, weken, geweken)

  1. wijken
    wijken
    • wijken werkwoord (wijk, wijkt, week, weken, geweken)

Conjugations for wijken:

o.t.t.
  1. wijk
  2. wijkt
  3. wijkt
  4. wijken
  5. wijken
  6. wijken
o.v.t.
  1. week
  2. week
  3. week
  4. weken
  5. weken
  6. weken
v.t.t.
  1. ben geweken
  2. bent geweken
  3. is geweken
  4. zijn geweken
  5. zijn geweken
  6. zijn geweken
v.v.t.
  1. was geweken
  2. was geweken
  3. was geweken
  4. waren geweken
  5. waren geweken
  6. waren geweken
o.t.t.t.
  1. zal wijken
  2. zult wijken
  3. zal wijken
  4. zullen wijken
  5. zullen wijken
  6. zullen wijken
o.v.t.t.
  1. zou wijken
  2. zou wijken
  3. zou wijken
  4. zouden wijken
  5. zouden wijken
  6. zouden wijken
diversen
  1. wijk!
  2. wijkt!
  3. geweken
  4. wijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "wijken":


week vorm van weken:

weken [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het weken
    het weken; inweken
    • weken [het ~] zelfstandig naamwoord
    • inweken [znw.] zelfstandig naamwoord

weken werkwoord (week, weekt, weekte, weekten, geweekt)

  1. weken
    – in water zetten om week te laten worden of om vuil los te maken 1
    ontharden; week maken; verweken; zachtmaken; in de week zetten
    • ontharden werkwoord (onthard, onthardt, onthardde, onthardden, onthard)
    • week maken werkwoord
    • verweken werkwoord (verweek, verweekt, verweekte, verweekten, verweekt)
    • zachtmaken werkwoord (maak zacht, maakt zacht, maakte zacht, maakten zacht, zacht gemaakt)
    • in de week zetten werkwoord
    weken
    – in water zetten om week te laten worden of om vuil los te maken 1
    • weken werkwoord (week, weekt, weekte, weekten, geweekt)
      • deze spijkerbroeken moet ik eerst weken met Biotex1
  2. weken
    – in water zetten om week te laten worden of om vuil los te maken 1
    weken
    – in water zetten om week te laten worden of om vuil los te maken 1
    • weken werkwoord (week, weekt, weekte, weekten, geweekt)
      • deze spijkerbroeken moet ik eerst weken met Biotex1

Conjugations for weken:

o.t.t.
  1. week
  2. weekt
  3. weekt
  4. weken
  5. weken
  6. weken
o.v.t.
  1. weekte
  2. weekte
  3. weekte
  4. weekten
  5. weekten
  6. weekten
v.t.t.
  1. heb geweekt
  2. hebt geweekt
  3. heeft geweekt
  4. hebben geweekt
  5. hebben geweekt
  6. hebben geweekt
v.v.t.
  1. had geweekt
  2. had geweekt
  3. had geweekt
  4. hadden geweekt
  5. hadden geweekt
  6. hadden geweekt
o.t.t.t.
  1. zal weken
  2. zult weken
  3. zal weken
  4. zullen weken
  5. zullen weken
  6. zullen weken
o.v.t.t.
  1. zou weken
  2. zou weken
  3. zou weken
  4. zouden weken
  5. zouden weken
  6. zouden weken
diversen
  1. week!
  2. weekt!
  3. geweekt
  4. wekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "weken":


Verwante definities voor "weken":

  1. in water zetten om week te laten worden of om vuil los te maken1
    • deze spijkerbroeken moet ik eerst weken met Biotex1

Verwante synoniemen voor week