Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. wennen:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor wennen in het Nederlands

wennen:

wennen werkwoord (wen, went, wende, wenden, gewend)

  1. wennen
    wennen; aanpassen; aarden; gewendraken
    • wennen werkwoord (wen, went, wende, wenden, gewend)
    • aanpassen werkwoord (pas aan, past aan, paste aan, pasten aan, aangepast)
    • aarden werkwoord (aard, aardt, aardde, aardden, geaard)
    • gewendraken werkwoord
  2. wennen
    acclimatiseren; wennen
    • acclimatiseren werkwoord (acclimatiseer, acclimatiseert, acclimatiseerde, acclimatiseerden, geacclimatiseerd)
    • wennen werkwoord (wen, went, wende, wenden, gewend)
  3. wennen
    – het gewoon gaan vinden 1
    wennen
    – het gewoon gaan vinden 1
    • wennen werkwoord (wen, went, wende, wenden, gewend)
      • ik ben helemaal gewend aan dat lawaai1

Conjugations for wennen:

o.t.t.
  1. wen
  2. went
  3. went
  4. wennen
  5. wennen
  6. wennen
o.v.t.
  1. wende
  2. wende
  3. wende
  4. wenden
  5. wenden
  6. wenden
v.t.t.
  1. heb gewend
  2. hebt gewend
  3. heeft gewend
  4. hebben gewend
  5. hebben gewend
  6. hebben gewend
v.v.t.
  1. had gewend
  2. had gewend
  3. had gewend
  4. hadden gewend
  5. hadden gewend
  6. hadden gewend
o.t.t.t.
  1. zal wennen
  2. zult wennen
  3. zal wennen
  4. zullen wennen
  5. zullen wennen
  6. zullen wennen
o.v.t.t.
  1. zou wennen
  2. zou wennen
  3. zou wennen
  4. zouden wennen
  5. zouden wennen
  6. zouden wennen
diversen
  1. wen !
  2. went !
  3. gewend
  4. wennend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante definities voor "wennen":

  1. het gewoon gaan vinden1
    • ik ben helemaal gewend aan dat lawaai1