Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor zonnig in het Nederlands

zonnig:

zonnig bijvoeglijk naamwoord

  1. zonnig
    blijmoedig; vrolijk; levendig; opgetogen; zonnig; lustig; opgewekt; uitgelaten; fideel; jolig; monter; dartel; kwiek; welgemoed; wakker; fleurig; blijgeestig; blij; opgeruimd; geestig; kleurig
  2. zonnig
    – met veel zonneschijn 1
    zonnig
    – met veel zonneschijn 1
    • zonnig bijvoeglijk naamwoord
      • het was een zonnige dag1

Verwante woorden van "zonnig":

  • zonniger, zonnigere, zonnigst, zonnigste, zonnige

Verwante definities voor "zonnig":

  1. met veel zonneschijn1
    • het was een zonnige dag1