Overzicht
Nederlands Synoniemen:   Meer gegevens...
  1. impliceren:


Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor impliceren in het Nederlands

impliceren:

impliceren werkwoord (impliceert, impliceerde, geïmpliceerd)

  1. impliceren
    impliceren
    • impliceren werkwoord (impliceert, impliceerde, geïmpliceerd)

Conjugations for impliceren:

o.t.t.
  1. impliceert
  2. impliceren
o.v.t.
  1. impliceerde
  2. impliceerden
v.t.t.
  1. heeft geïmpliceerd
  2. hebben geïmpliceerd
v.v.t.
  1. had geïmpliceerd
  2. hadden geïmpliceerd
o.t.t.t.
  1. zal impliceren
  2. zullen impliceren
o.v.t.t.
  1. zou impliceren
  2. zouden impliceren
diversen
  1. geïmpliceerd
  2. implicerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze