Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor meer in het Nederlands

meer:

meer bijvoeglijk naamwoord

  1. meer
    meer
    • meer bijvoeglijk naamwoord
  2. meer
    – nog iets erbij, een grotere hoeveelheid dan gewoonlijk 1
    meer; extra
    – nog iets erbij, een grotere hoeveelheid dan gewoonlijk 1
    • meer bijvoeglijk naamwoord
      • ik kreeg meer geld dan vorige week1
    • extra bijvoeglijk naamwoord
      • hij kreeg extra zakgeld1
    aanvullend
  3. meer
    – vaker 1
    meer
    – vaker 1
    • meer bijvoeglijk naamwoord
      • dat moet je meer doen!1

meer [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het meer
    – grote waterplas, omgeven door land 1
    het meer
    – grote waterplas, omgeven door land 1
    • meer [het ~] zelfstandig naamwoord
      • we gaan naar het meer van Genève1
    het zoetwatermeer
  2. het meer
    – grote waterplas, omgeven door land 1
    het meer
    – grote waterplas, omgeven door land 1
    • meer [het ~] zelfstandig naamwoord
      • we gaan naar het meer van Genève1
  3. het meer
    – nog iets erbij, een grotere hoeveelheid dan gewoonlijk 1
    het meer; het extra
    – nog iets erbij, een grotere hoeveelheid dan gewoonlijk 1
    • meer [het ~] zelfstandig naamwoord
      • ik kreeg meer geld dan vorige week1
    • extra [het ~] zelfstandig naamwoord
      • hij kreeg extra zakgeld1

meer bijwoord

  1. meer
    – naast dat wat al genoemd is 1
    verder; meer
    – naast dat wat al genoemd is 1
    • verder bijwoord
      • wat heb je me verder nog te vertellen?1
    • meer bijwoord
      • wie waren er nog meer?1

Verwante woorden van "meer":

  • meren, meers, meertje, meertjes

Alternatieve synoniemen voor "meer":


Antoniemen van "meer":


Verwante definities voor "meer":

  1. nog iets erbij, een grotere hoeveelheid dan gewoonlijk1
    • ik kreeg meer geld dan vorige week1
  2. grote waterplas, omgeven door land1
    • we gaan naar het meer van Genève1
  3. vaker1
    • dat moet je meer doen!1
  4. naast dat wat al genoemd is1
    • wie waren er nog meer?1

Meer:

Meer bijvoeglijk naamwoord

  1. Meer
    Meer
    • Meer bijvoeglijk naamwoord

meren:

meren [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de meren
    de meren
    • meren [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

meren werkwoord (meer, meert, meerde, meerden, gemeerd)

  1. meren
    aanleggen; aanmeren; vastleggen; vastbinden; meren; vastmaken; vastmeren; afmeren
    • aanleggen werkwoord (leg aan, legt aan, legde aan, legden aan, aangelegd)
    • aanmeren werkwoord
    • vastleggen werkwoord (leg vast, legt vast, legde vast, legden vast, vastgelegd)
    • vastbinden werkwoord (bind vast, bindt vast, bond vast, bonden vast, vastgebonden)
    • meren werkwoord (meer, meert, meerde, meerden, gemeerd)
    • vastmaken werkwoord (maak vast, maakt vast, maakte vast, maakten vast, vastgemaakt)
    • vastmeren werkwoord (meer vast, meert vast, meerde vast, meerden vast, vastgemeerd)
    • afmeren werkwoord (meer af, meert af, meerde af, meerden af, afgemeerd)

Conjugations for meren:

o.t.t.
  1. meer
  2. meert
  3. meert
  4. meren
  5. meren
  6. meren
o.v.t.
  1. meerde
  2. meerde
  3. meerde
  4. meerden
  5. meerden
  6. meerden
v.t.t.
  1. heb gemeerd
  2. hebt gemeerd
  3. heeft gemeerd
  4. hebben gemeerd
  5. hebben gemeerd
  6. hebben gemeerd
v.v.t.
  1. had gemeerd
  2. had gemeerd
  3. had gemeerd
  4. hadden gemeerd
  5. hadden gemeerd
  6. hadden gemeerd
o.t.t.t.
  1. zal meren
  2. zult meren
  3. zal meren
  4. zullen meren
  5. zullen meren
  6. zullen meren
o.v.t.t.
  1. zou meren
  2. zou meren
  3. zou meren
  4. zouden meren
  5. zouden meren
  6. zouden meren
en verder
  1. ben gemeerd
  2. bent gemeerd
  3. is gemeerd
  4. zijn gemeerd
  5. zijn gemeerd
  6. zijn gemeerd
diversen
  1. meer!
  2. meert!
  3. gemeerd
  4. merend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Verwante woorden van "meren":


Verwante synoniemen voor meer