Nederlands

Uitgebreide synoniemen voor piek in het Nederlands

piek:

piek [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de piek
    de top; de bergtop; de piek
    • top [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • bergtop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • piek [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. de piek
    de piek; hoogste punt; de top
    • piek [de ~] zelfstandig naamwoord
    • hoogste punt [znw.] zelfstandig naamwoord
    • top [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. de piek
    de top; de piek; het summum; het hoogtepunt; het toppunt
    • top [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • piek [de ~] zelfstandig naamwoord
    • summum [het ~] zelfstandig naamwoord
    • hoogtepunt [het ~] zelfstandig naamwoord
    • toppunt [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. de piek
    het hoogtepunt; het zenit; het toppunt; de piek; de top
    • hoogtepunt [het ~] zelfstandig naamwoord
    • zenit [het ~] zelfstandig naamwoord
    • toppunt [het ~] zelfstandig naamwoord
    • piek [de ~] zelfstandig naamwoord
    • top [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. de piek
    guldenmuntstuk; de piek
  6. de piek
    de kerstversiering; de piek
  7. de piek
    – Nederlandse munt die 100 cent waard is 1
    de piek; de gulden
    – Nederlandse munt die 100 cent waard is 1
    • piek [de ~] zelfstandig naamwoord
      • je koopt daar tien rozen voor een piek1
    • gulden [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • dit boek kost maar tien gulden1
  8. de piek
    – pluk haar die uitsteekt 1
    de piek
    – pluk haar die uitsteekt 1
    • piek [de ~] zelfstandig naamwoord
      • er hangen allemaal pieken voor haar ogen1
  9. de piek
    – het hoogste punt 1
    de top; de piek
    – het hoogste punt 1
    • top [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
      • we hadden de top van de berg bereikt1
    • piek [de ~] zelfstandig naamwoord
      • hij heeft de piek van de berg nog niet bereikt1

Verwante woorden van "piek":

  • pieken, piekje, piekjes

Alternatieve synoniemen voor "piek":


Antoniemen van "piek":


Verwante definities voor "piek":

  1. Nederlandse munt die 100 cent waard is1
    • je koopt daar tien rozen voor een piek1
  2. pluk haar die uitsteekt1
    • er hangen allemaal pieken voor haar ogen1
  3. het hoogste punt1
    • hij heeft de piek van de berg nog niet bereikt1