Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gebied (Nederlands) in het Zweeds

gebied:

gebied [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het gebied (kavel; perceel; terrein; bouwterrein)
    lott; obebygdd tomt
  2. het gebied (landstreek; plaats; regio; )
    landsdel
  3. het gebied (zone; terrein; gordel; territorium; streek)
    område; region; zon; distrikt
    • område [-ett] zelfstandig naamwoord
    • region [-en] zelfstandig naamwoord
    • zon [-en] zelfstandig naamwoord
    • distrikt [-ett] zelfstandig naamwoord
  4. het gebied (gewest; provincie; rayon; ressort)
    område; region
    • område [-ett] zelfstandig naamwoord
    • region [-en] zelfstandig naamwoord
  5. het gebied (provincie; rechtsgebied; rayon; )
    provins; landskap; län; region; zon; distrikt
    • provins [-en] zelfstandig naamwoord
    • landskap [-ett] zelfstandig naamwoord
    • län [-ett] zelfstandig naamwoord
    • region [-en] zelfstandig naamwoord
    • zon [-en] zelfstandig naamwoord
    • distrikt [-ett] zelfstandig naamwoord
  6. het gebied
    region
    • region [-en] zelfstandig naamwoord
  7. het gebied
    område; yta
    • område [-ett] zelfstandig naamwoord
    • yta [-en] zelfstandig naamwoord
  8. het gebied
  9. het gebied
    område
    • område [-ett] zelfstandig naamwoord
  10. het gebied (navigatieplaats)

Vertaal Matrix voor gebied:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
distrikt gebied; gewest; gordel; provincie; rayon; rechtsgebied; ressort; rijksonderdeel; streek; terrein; territorium; zone district; districts; hoek; kanton; oord; rayon; rayon van een bedrijf; streek; voorterrein
landsdel gebied; gewest; gouw; landstreek; oord; plaats; regio; streek
landskap gebied; gewest; provincie; rayon; rechtsgebied; ressort; rijksonderdeel land; landschap
lott bouwterrein; gebied; kavel; perceel; terrein lot; loterijbriefje; loterijlot; lotsbestemming
län gebied; gewest; provincie; rayon; rechtsgebied; ressort; rijksonderdeel overdekkingen; overkappingen
obebygdd tomt bouwterrein; gebied; kavel; perceel; terrein
område gebied; gewest; gordel; provincie; rayon; ressort; streek; terrein; territorium; zone ambtsgebied; bereik; bestuursgebied; buitenwijk; buurt; cacheregio; centrum; district; draagwijdte; emplacement; gebiedsdeel; handelswijk; klimaatgordel; luchtstreek; plein; range; rayon; rayon van een bedrijf; regio; reikwijdte; rijksgedeelte; scope; sectie; sector; stadsdeel; stadskwartier; stadswijk; streek; verspreidingsgebied; wijk; woonwijk
provins gebied; gewest; provincie; rayon; rechtsgebied; ressort; rijksonderdeel provincie
region gebied; gewest; gordel; provincie; rayon; rechtsgebied; ressort; rijksonderdeel; streek; terrein; territorium; zone district; kanton; klimaatgordel; luchtstreek; rayon; rayon van een bedrijf; regio; streek
yta gebied afmeting van bodemoppervlak; bodemoppervlak; bodemoppervlakte; erf; grondgebied; oppervlak; oppervlakte; terrein; territorium; vlak
zon gebied; gewest; gordel; provincie; rayon; rechtsgebied; ressort; rijksonderdeel; streek; terrein; territorium; zone district; klimaatgordel; luchtstreek; rayon; rayon van een bedrijf; zone
- terrein; vlak
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
navigeringsplats gebied; navigatieplaats
place gebied; navigatieplaats
utrymme gebied ruimte

Verwante woorden van "gebied":

  • gebiedje, gebiedjes

Synoniemen voor "gebied":


Verwante definities voor "gebied":

  1. gedeelte van het land, stuk land1
    • het hele gebied stond onder water1
  2. wat bij een vak of hobby hoort1
    • op het gebied van de tuinbouw ben ik een amateur1

Wiktionary: gebied


Cross Translation:
FromToVia
gebied område area — particular geographic region
gebied fält field — course of study or domain of knowledge or practice
gebied trakt; region region — any considerable and connected part of a space or surface
gebied trakt tract — an area
gebied område Gebieträumlicher Bereich mit einer bestimmten Ausdehnung, Fläche
gebied område; gebit Gebiet — ein fachlich begrenztes Gebiet, siehe auch Fachbereich
gebied areal aire — (mathématiques) Quantité positive associée à une surface bornée, plane ou dans l'espace à trois dimensions. Synonyme de superficie.
gebied gebit; område; trakt; ängd; land contrée — géographie|fr certain étendue de pays.
gebied distrikt; område district — (histoire) France|fr étendue de juridiction, sous l’Ancien-Régime.
gebied gebit; område; trakt; ängd région — toponymie‎|fr Vaste territoire ; étendue de pays.
gebied sfär sphère — géométrie|fr surface dans l’espace à trois dimensions dont tous les points sont situés à une même distance d’un point appelé centre.
gebied område; landområde territoireétendue de terre plus ou moins précisément délimitée.

gebieden:

gebieden werkwoord (gebied, gebiedt, gebood, geboden, geboden)

  1. gebieden (voorschrijven; gelasten)
    föreskriva; diktera; förestava
    • föreskriva werkwoord (föreskriver, föreskrev, föreskrivit)
    • diktera werkwoord (dikterar, dikterade, dikterat)
    • förestava werkwoord (förestavar, förestavade, förestavat)
  2. gebieden (verordonneren; opdragen; decreteren; )
    påbjuda; kungöra
    • påbjuda werkwoord (påbjuder, påbjöd, påbjudit)
    • kungöra werkwoord (kungörar, kungjorde, kungjort)
  3. gebieden (bevelen; gelasten; opdragen; )
    beordra; befalla; kommendera
    • beordra werkwoord (beordrar, beordrade, beordrat)
    • befalla werkwoord (befaller, befallde, befallt)
    • kommendera werkwoord (kommenderar, kommenderade, kommenderat)
  4. gebieden (gelasten; voorschrijven; bevelen; dicteren)
    beställa; ordna
    • beställa werkwoord (beställer, beställde, beställt)
    • ordna werkwoord (ordnar, ordnade, ordnat)

Conjugations for gebieden:

o.t.t.
  1. gebied
  2. gebiedt
  3. gebiedt
  4. gebieden
  5. gebieden
  6. gebieden
o.v.t.
  1. gebood
  2. gebood
  3. gebood
  4. geboden
  5. geboden
  6. geboden
v.t.t.
  1. heb geboden
  2. hebt geboden
  3. heeft geboden
  4. hebben geboden
  5. hebben geboden
  6. hebben geboden
v.v.t.
  1. had geboden
  2. had geboden
  3. had geboden
  4. hadden geboden
  5. hadden geboden
  6. hadden geboden
o.t.t.t.
  1. zal gebieden
  2. zult gebieden
  3. zal gebieden
  4. zullen gebieden
  5. zullen gebieden
  6. zullen gebieden
o.v.t.t.
  1. zou gebieden
  2. zou gebieden
  3. zou gebieden
  4. zouden gebieden
  5. zouden gebieden
  6. zouden gebieden
en verder
  1. ben geboden
  2. bent geboden
  3. is geboden
  4. zijn geboden
  5. zijn geboden
  6. zijn geboden
diversen
  1. gebied!
  2. gebiedt!
  3. geboden
  4. gebiedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor gebieden:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
befalla bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
beordra bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen bestellen; opdracht geven; orderen
beställa bevelen; dicteren; gebieden; gelasten; voorschrijven aanrukken
diktera gebieden; gelasten; voorschrijven dicteren; een brief dicteren; ingeven
föreskriva gebieden; gelasten; voorschrijven
förestava gebieden; gelasten; voorschrijven
kommendera bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen aanvoeren; besturen; leiden; leiding geven; managen; voorzitten
kungöra bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren afkondigen; decreteren; iets aankondigen; in aantocht zijn; ordonneren; verordenen; verordineren; zich aandienen; zich voordoen
ordna bevelen; dicteren; gebieden; gelasten; voorschrijven afspreken; archiveren; arrangeren; bedisselen; bewaren; classificeren; iets op touw zetten; iets regelen; in het gelid stellen; inrichten; installeren; op orde brengen; opbergen; opslaan; ordenen; rangeren; rangordenen; rangschikken; rechtmaken; regelen; reglementeren; scharen; schiften; schikken; sorteren; uitzoeken
påbjuda bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren afkondigen; decreteren; ordonneren; uitvaardigen; verordenen; verordineren

Verwante vertalingen van gebied