Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. knuppel:
  2. knuppelen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor knuppel (Nederlands) in het Zweeds

knuppel:

knuppel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de knuppel (ploertendoder; knots)
    knölpåk
  2. de knuppel (knoet)
    knutpiska

Vertaal Matrix voor knuppel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
knutpiska knoet; knuppel
knölpåk knots; knuppel; ploertendoder

Verwante woorden van "knuppel":

  • knuppelen, knuppels, knuppeltje, knuppeltjes

Wiktionary: knuppel


Cross Translation:
FromToVia
knuppel basebollträ; slagträ bat — club
knuppel klubba bludgeon — short heavy club
knuppel klubba club — weapon
knuppel klubba; påk cudgel — a short heavy club with a rounded head used as a weapon

knuppelen:

knuppelen werkwoord (knuppel, knuppelt, knuppelde, knuppelden, geknuppeld)

  1. knuppelen
    klå upp; prygla
    • klå upp werkwoord (klår upp, klådde upp, klått upp)
    • prygla werkwoord (pryglar, pryglade, pryglat)

Conjugations for knuppelen:

o.t.t.
  1. knuppel
  2. knuppelt
  3. knuppelt
  4. knuppelen
  5. knuppelen
  6. knuppelen
o.v.t.
  1. knuppelde
  2. knuppelde
  3. knuppelde
  4. knuppelden
  5. knuppelden
  6. knuppelden
v.t.t.
  1. heb geknuppeld
  2. hebt geknuppeld
  3. heeft geknuppeld
  4. hebben geknuppeld
  5. hebben geknuppeld
  6. hebben geknuppeld
v.v.t.
  1. had geknuppeld
  2. had geknuppeld
  3. had geknuppeld
  4. hadden geknuppeld
  5. hadden geknuppeld
  6. hadden geknuppeld
o.t.t.t.
  1. zal knuppelen
  2. zult knuppelen
  3. zal knuppelen
  4. zullen knuppelen
  5. zullen knuppelen
  6. zullen knuppelen
o.v.t.t.
  1. zou knuppelen
  2. zou knuppelen
  3. zou knuppelen
  4. zouden knuppelen
  5. zouden knuppelen
  6. zouden knuppelen
en verder
  1. ben geknuppeld
  2. bent geknuppeld
  3. is geknuppeld
  4. zijn geknuppeld
  5. zijn geknuppeld
  6. zijn geknuppeld
diversen
  1. knuppel!
  2. knuppelt!
  3. geknuppeld
  4. knuppelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor knuppelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klå upp knuppelen aflikken; aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; billekoek geven; een pak slaag geven; iemand toetakelen; in elkaar timmeren; likken; ranselen; toetakelen
prygla knuppelen ranselen; vastbinden; vastsjorren

Verwante woorden van "knuppelen":