Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. maar:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor maar (Nederlands) in het Zweeds

maar:

maar bijvoeglijk naamwoord

  1. maar (doch; echter; niettemin; nochtans)
    ändå
    • ändå bijvoeglijk naamwoord
  2. maar (echter)
    dock; emellertid

Vertaal Matrix voor maar:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- enkel
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- slechts
ConjunctionVerwante vertalingenAndere vertalingen
- doch; echter; nochtans
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dock echter; maar
emellertid echter; maar
ändå doch; echter; maar; niettemin; nochtans hoe dan ook; nog wel

Synoniemen voor "maar":


Verwante definities voor "maar":

  1. geeft een tegenstelling aan1
    • hij is wel aardig, maar ook een beetje gek1
  2. niet meer dan dat1
    • hij heeft maar twee kinderen1

Wiktionary: maar

maar
conjunction
  1. tegenwerping, introduceert een zin(sdeel) dat het voorgaande zin(sdeel) tegenspreekt of er mee contrasteert

Cross Translation:
FromToVia
maar men although — but
maar utan but — rather
maar men; fast but — although
maar men; emellertid; dock abereinen Gegensatz ausdrückend: jedoch, dagegen
maar bara; blott; endast seulement — Uniquement, rien que… (sens général)

Verwante vertalingen van maar