Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. marineren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor marineren (Nederlands) in het Zweeds

marineren:

marineren werkwoord (marineer, marineert, marineerde, marineerden, gemarineerd)

  1. marineren (toebereiden)
    marinera
    • marinera werkwoord (marinerar, marinerade, marinerat)

Conjugations for marineren:

o.t.t.
  1. marineer
  2. marineert
  3. marineert
  4. marineren
  5. marineren
  6. marineren
o.v.t.
  1. marineerde
  2. marineerde
  3. marineerde
  4. marineerden
  5. marineerden
  6. marineerden
v.t.t.
  1. heb gemarineerd
  2. hebt gemarineerd
  3. heeft gemarineerd
  4. hebben gemarineerd
  5. hebben gemarineerd
  6. hebben gemarineerd
v.v.t.
  1. had gemarineerd
  2. had gemarineerd
  3. had gemarineerd
  4. hadden gemarineerd
  5. hadden gemarineerd
  6. hadden gemarineerd
o.t.t.t.
  1. zal marineren
  2. zult marineren
  3. zal marineren
  4. zullen marineren
  5. zullen marineren
  6. zullen marineren
o.v.t.t.
  1. zou marineren
  2. zou marineren
  3. zou marineren
  4. zouden marineren
  5. zouden marineren
  6. zouden marineren
en verder
  1. ben gemarineerd
  2. bent gemarineerd
  3. is gemarineerd
  4. zijn gemarineerd
  5. zijn gemarineerd
  6. zijn gemarineerd
diversen
  1. marineer!
  2. marineert!
  3. gemarineerd
  4. marinerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

marineren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. marineren
    marinerad

Vertaal Matrix voor marineren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
marinerad marineren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
marinera marineren; toebereiden inmaken; inpekelen; inzouten; opzouten

Wiktionary: marineren


Cross Translation:
FromToVia
marineren marinera marinieren — (transitiv) Gastronomie: Fleisch oder Fisch längere Zeit in eine gewürzte Soße (Marinade) legen und durchziehen lassen