Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. moer:
  2. moeren:
  3. Wiktionary:
Zweeds naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. mör:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor moer (Nederlands) in het Zweeds

moer:

moer [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de moer (droesem; drab; grondsop; )
    skit; gödsel
    • skit [-en] zelfstandig naamwoord
    • gödsel [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor moer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gödsel bezinksel; dik; drab; droesem; grondsop; moer; zetsel mest
skit bezinksel; dik; drab; droesem; grondsop; moer; zetsel beer; drek; drol; excrementen; fecaliën; feces; galbak; hoop; kak; keutel; mest; poep; schijt; stront; stuk poep; uitscheiding; uitwerpsel; uitwerpselen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skit bliksems; shit; verdraaid; verduiveld

Verwante woorden van "moer":


Verwante definities voor "moer":

  1. ijzeren ringetje met schroefdraad van binnen1
    • ik draai de moer op de schroef1

Wiktionary: moer


Cross Translation:
FromToVia
moer mutter nut — that fits on a bolt
moer myr; kärr; sumpmark; mosse swamp — type of wetland
moer mutter Mutterkurz für: Schraubenmutter, welche das Gegenstück zu der Schraube bildet
moer träsk; kärr marécageétendue de terre saturée d'eau pendant la plus grande partie de l'année, et dont la surface du sol n'est généralement recouverte que d'une faible profondeur d'eau.
moer skruvmutter écrou — Pièce d’assemblage mécanique

moeren:

moeren werkwoord (moer, moert, moerde, moerden, gemoerd)

  1. moeren (kapotmaken; mollen)
    bryta
    • bryta werkwoord (bryter, bröt, brutit)

Conjugations for moeren:

o.t.t.
  1. moer
  2. moert
  3. moert
  4. moeren
  5. moeren
  6. moeren
o.v.t.
  1. moerde
  2. moerde
  3. moerde
  4. moerden
  5. moerden
  6. moerden
v.t.t.
  1. heb gemoerd
  2. hebt gemoerd
  3. heeft gemoerd
  4. hebben gemoerd
  5. hebben gemoerd
  6. hebben gemoerd
v.v.t.
  1. had gemoerd
  2. had gemoerd
  3. had gemoerd
  4. hadden gemoerd
  5. hadden gemoerd
  6. hadden gemoerd
o.t.t.t.
  1. zal moeren
  2. zult moeren
  3. zal moeren
  4. zullen moeren
  5. zullen moeren
  6. zullen moeren
o.v.t.t.
  1. zou moeren
  2. zou moeren
  3. zou moeren
  4. zouden moeren
  5. zouden moeren
  6. zouden moeren
en verder
  1. ben gemoerd
  2. bent gemoerd
  3. is gemoerd
  4. zijn gemoerd
  5. zijn gemoerd
  6. zijn gemoerd
diversen
  1. moer!
  2. moert!
  3. gemoerd
  4. moerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor moeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bryta kapotmaken; moeren; mollen kapotgaan; onklaar raken; stukgaan; wriggelen; wrikken

Verwante woorden van "moeren":




Zweeds

Uitgebreide vertaling voor moer (Zweeds) in het Nederlands

mör:

mör bijvoeglijk naamwoord

  1. mör (mört; saftigt)
    mals
    • mals bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor mör:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mals mör; mört; saftigt

Synoniemen voor "mör":


Wiktionary: mör

mör
adjective
  1. slap

Cross Translation:
FromToVia
mör zacht; mals tender — soft and easily chewed