Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opwinden (Nederlands) in het Zweeds

opwinden:

opwinden werkwoord (wind op, windt op, wond op, wonden op, opgewonden)

  1. opwinden (prikkelen; opwekken; stimuleren)
    egga; uppväcka; väcka till liv
    • egga werkwoord (eggar, eggade, eggat)
    • uppväcka werkwoord (uppväcker, uppväckte, uppväckt)
    • väcka till liv werkwoord (väcker till liv, väckte till liv, väckt till liv)
  2. opwinden (opwikkelen; haspelen; op een haspel winden; opklossen)
    sluta; avsluta; avveckla; hetsa upp
    • sluta werkwoord (slutar, slutade, slutat)
    • avsluta werkwoord (avslutar, avslutade, avslutat)
    • avveckla werkwoord (avvecklar, avvecklade, avvecklat)
    • hetsa upp werkwoord (hetsar upp, hetsade upp, hetsat upp)

Conjugations for opwinden:

o.t.t.
  1. wind op
  2. windt op
  3. windt op
  4. winden op
  5. winden op
  6. winden op
o.v.t.
  1. wond op
  2. wond op
  3. wond op
  4. wonden op
  5. wonden op
  6. wonden op
v.t.t.
  1. heb opgewonden
  2. hebt opgewonden
  3. heeft opgewonden
  4. hebben opgewonden
  5. hebben opgewonden
  6. hebben opgewonden
v.v.t.
  1. had opgewonden
  2. had opgewonden
  3. had opgewonden
  4. hadden opgewonden
  5. hadden opgewonden
  6. hadden opgewonden
o.t.t.t.
  1. zal opwinden
  2. zult opwinden
  3. zal opwinden
  4. zullen opwinden
  5. zullen opwinden
  6. zullen opwinden
o.v.t.t.
  1. zou opwinden
  2. zou opwinden
  3. zou opwinden
  4. zouden opwinden
  5. zouden opwinden
  6. zouden opwinden
en verder
  1. ben opgewonden
  2. bent opgewonden
  3. is opgewonden
  4. zijn opgewonden
  5. zijn opgewonden
  6. zijn opgewonden
diversen
  1. wind op!
  2. windt op!
  3. opgewonden
  4. opwindend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor opwinden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avsluta afkrijgen
avveckla afwikkelen; zaakafwikkeling
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avsluta haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden aankomen; afkrijgen; aflopen met; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beëindigen; compleet maken; completeren; een einde maken aan; eindigen; fiksen; finishen; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; laatste gedeelte afmaken; leegeten; naar einde toewerken; opeten; raken; ten einde zijn; terechtkomen; treffen; uithebben; uitkrijgen; vervolledigen; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
avveckla haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden
egga opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren iemand aansporen; manen
hetsa upp haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden
sluta haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden aankomen; afhaken; afsluiten; afvallen; afzeggen; afzien van; belanden; eindigen; ermee uitscheiden; eruitstappen; finishen; geraken; naar einde toewerken; opgeven; ophouden; staken; stoppen; terechtkomen; uitscheiden; verzeilen
uppväcka opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren
väcka till liv opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren opfrissen; verfrissen; verkwikken; verlevendigen

Antoniemen van "opwinden":


Verwante definities voor "opwinden":

  1. de veer opnieuw spannen1
    • heb je de klok opgewonden?1
  2. er een bol of kluwen van maken1
    • wil je me helpen deze wol op te winden?1
  3. hem een spannend gevoel bezorgen1
    • de foto's wonden hem erg op1
  4. je er erg druk om maken1
    • je moet je niet zo opwinden, dat is niet goed voor je1

Wiktionary: opwinden


Cross Translation:
FromToVia
opwinden egga; tända; upphetsa heat — to arouse, to excite (sexually)
opwinden vrida upp; skruva upp wind — tighten a clockwork mechanism
opwinden svinga agiter — Traductions à trier suivant le sens
opwinden diskutera; orda om débattrediscuter entre plusieurs personnes dont chacune exposer ses arguments.
opwinden reta exciter — Engager, porter à.
opwinden uppreta hérisserdresser ses cheveux, ses poils, ses plumes, en parlant de l’homme et des animaux.
opwinden trycka serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).