Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. aanbouw:
  2. aanbouwen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aanbouw (Nederlands) in het Zweeds

aanbouw:

aanbouw [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de aanbouw (uitbouw)
    tillägg; addition; utbyggnad

Vertaal Matrix voor aanbouw:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
addition aanbouw; uitbouw bijmenging; bijtelling; bijvoeging; toevoeging
tillägg aanbouw; uitbouw aanhangsel; aanhangsels; aanvullen; aanvullende voorstellen; aanvulling; addenda; addendum; amendementen; appendix; bijtelling; bijvoegsel; bijvoegsels; diverse toeslagen; invoegtoepassing; inzetstuk; optelling; samentelling; som; supplement; supplementen; suppletie; tegemoetkomingen; toelages; toeleggingen; toeslag; toevoeging; toevoegingen; toevoegsel; toevoegsels
utbyggnad aanbouw; uitbouw bijtelling
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tillägg extra; toegevoegd

aanbouw vorm van aanbouwen:

aanbouwen werkwoord (bouw aan, bouwt aan, bouwde aan, bouwden aan, aangebouwd)

  1. aanbouwen (bijbouwen; uitbouwen)
    bygga; bygga ut; bygga till
    • bygga werkwoord (bygger, byggde, byggt)
    • bygga ut werkwoord (bygger ut, byggde ut, byggt ut)
    • bygga till werkwoord (bygger till, byggde till, byggt till)

Conjugations for aanbouwen:

o.t.t.
  1. bouw aan
  2. bouwt aan
  3. bouwt aan
  4. bouwen aan
  5. bouwen aan
  6. bouwen aan
o.v.t.
  1. bouwde aan
  2. bouwde aan
  3. bouwde aan
  4. bouwden aan
  5. bouwden aan
  6. bouwden aan
v.t.t.
  1. heb aangebouwd
  2. hebt aangebouwd
  3. heeft aangebouwd
  4. hebben aangebouwd
  5. hebben aangebouwd
  6. hebben aangebouwd
v.v.t.
  1. had aangebouwd
  2. had aangebouwd
  3. had aangebouwd
  4. hadden aangebouwd
  5. hadden aangebouwd
  6. hadden aangebouwd
o.t.t.t.
  1. zal aanbouwen
  2. zult aanbouwen
  3. zal aanbouwen
  4. zullen aanbouwen
  5. zullen aanbouwen
  6. zullen aanbouwen
o.v.t.t.
  1. zou aanbouwen
  2. zou aanbouwen
  3. zou aanbouwen
  4. zouden aanbouwen
  5. zouden aanbouwen
  6. zouden aanbouwen
diversen
  1. bouw aan!
  2. bouwt aan!
  3. aangebouwd
  4. aanbouwende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor aanbouwen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bygga aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen bouwen; construeren; in elkaar timmeren; ineentimmeren; timmerend in elkaar zetten
bygga till aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen
bygga ut aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen expanderen; exploiteren; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitbuiten; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden

Wiktionary: aanbouwen


Cross Translation:
FromToVia
aanbouwen bifoga ajoutermettre en plus.

Verwante vertalingen van aanbouw