Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. afbraak:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afbraak (Nederlands) in het Zweeds

afbraak:

afbraak [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de afbraak (sloop)
    förstöra; riva ner

Vertaal Matrix voor afbraak:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förstöra afbraak; sloop
riva ner afbraak; sloop
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förstöra 'n aframmeling geven; aantasten; aanvreten; afbreken; aframmelen; afrossen; bederven; beschadigen; breken; iets bederven; iets vergallen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren; liquideren; neerhalen; omverhalen; ontkrachten; ontzenuwen; ruineren; slopen; stukmaken; te gronde richten; uit elkaar halen; uitroeien; verbroddelen; verdelgen; vergallen; verkankeren; verklungelen; verknallen; verknoeien; vernielen; vernietigen; verpesten; verwoesten; verzieken; weerleggen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
förstöra laten exploderen; opblazen