Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. afhaken:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afhaken (Nederlands) in het Zweeds

afhaken:

afhaken werkwoord (haak af, haakt af, haakte af, haakten af, afgehaakt)

  1. afhaken (opgeven; stoppen; ophouden; )
    sluta; lägga av
    • sluta werkwoord (slutar, slutade, slutat)
    • lägga av werkwoord (lägger av, lade av, lagt av)

Conjugations for afhaken:

o.t.t.
  1. haak af
  2. haakt af
  3. haakt af
  4. haken af
  5. haken af
  6. haken af
o.v.t.
  1. haakte af
  2. haakte af
  3. haakte af
  4. haakten af
  5. haakten af
  6. haakten af
v.t.t.
  1. ben afgehaakt
  2. bent afgehaakt
  3. is afgehaakt
  4. zijn afgehaakt
  5. zijn afgehaakt
  6. zijn afgehaakt
v.v.t.
  1. was afgehaakt
  2. was afgehaakt
  3. was afgehaakt
  4. waren afgehaakt
  5. waren afgehaakt
  6. waren afgehaakt
o.t.t.t.
  1. zal afhaken
  2. zult afhaken
  3. zal afhaken
  4. zullen afhaken
  5. zullen afhaken
  6. zullen afhaken
o.v.t.t.
  1. zou afhaken
  2. zou afhaken
  3. zou afhaken
  4. zouden afhaken
  5. zouden afhaken
  6. zouden afhaken
diversen
  1. haak af!
  2. haakt af!
  3. afgehaakt
  4. afhakende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afhaken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afhaken (ontkoppeling; afkoppeling)
    avkopplande; avhäktad; uppknäppad
  2. afhaken (eindigen; ophouden; staken; uitscheiden; kappen)
    stoppande

Vertaal Matrix voor afhaken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avhäktad afhaken; afkoppeling; ontkoppeling
avkopplande afhaken; afkoppeling; ontkoppeling afleiding; geruststelling; kalmering; verpozing; verstrooiing; verzet; verzetje
stoppande afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden
uppknäppad afhaken; afkoppeling; ontkoppeling
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lägga av afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen achterhouden; behouden; bespreken; eraf gaan; opzijleggen; reis boeken; reserveren; terughouden; vastleggen
sluta afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen aankomen; afsluiten; belanden; eindigen; ermee uitscheiden; finishen; geraken; haspelen; naar einde toewerken; op een haspel winden; opgeven; ophouden; opklossen; opwikkelen; opwinden; staken; stoppen; terechtkomen; uitscheiden; verzeilen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stoppande afsluitend; stoppend; verstoppend