Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. afronden:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afronden (Nederlands) in het Zweeds

afronden:

afronden werkwoord (rond af, rondt af, rondde af, rondden af, afgerond)

  1. afronden (voltooien; completeren; afmaken; )
    avsluta; färdigställa
    • avsluta werkwoord (avslutar, avslutade, avslutat)
    • färdigställa werkwoord (färdigställer, färdigställde, färdigställt)
  2. afronden (laatste gedeelte afmaken; completeren)
    avsluta; bryta upp; runda av
    • avsluta werkwoord (avslutar, avslutade, avslutat)
    • bryta upp werkwoord (bryter upp, bröt upp, brutit upp)
    • runda av werkwoord (rundar av, rundade av, rundat av)

Conjugations for afronden:

o.t.t.
  1. rond af
  2. rondt af
  3. rondt af
  4. ronden af
  5. ronden af
  6. ronden af
o.v.t.
  1. rondde af
  2. rondde af
  3. rondde af
  4. rondden af
  5. rondden af
  6. rondden af
v.t.t.
  1. heb afgerond
  2. hebt afgerond
  3. heeft afgerond
  4. hebben afgerond
  5. hebben afgerond
  6. hebben afgerond
v.v.t.
  1. had afgerond
  2. had afgerond
  3. had afgerond
  4. hadden afgerond
  5. hadden afgerond
  6. hadden afgerond
o.t.t.t.
  1. zal afronden
  2. zult afronden
  3. zal afronden
  4. zullen afronden
  5. zullen afronden
  6. zullen afronden
o.v.t.t.
  1. zou afronden
  2. zou afronden
  3. zou afronden
  4. zouden afronden
  5. zouden afronden
  6. zouden afronden
diversen
  1. rond af!
  2. rondt af!
  3. afgerond
  4. afrondende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor afronden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avsluta afkrijgen
bryta upp opbreken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avsluta afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; laatste gedeelte afmaken; volbrengen; volmaken; voltooien aankomen; aflopen met; afsluiten; beëindigen; compleet maken; completeren; eindigen; fiksen; finishen; haspelen; klaarspelen; leegeten; naar einde toewerken; op een haspel winden; opeten; opklossen; opwikkelen; opwinden; raken; ten einde zijn; terechtkomen; treffen; uithebben; uitkrijgen; vervolledigen; volledig maken; voor elkaar krijgen
bryta upp afronden; completeren; laatste gedeelte afmaken gaan; heengaan; kraken; losbreken; opbreken; openbreken; opensperren; opstappen; scheiden; uit elkaar gaan; uiteengaan; van elkaar gaan; vertrekken; weggaan
färdigställa afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien uithebben
runda av afronden; completeren; laatste gedeelte afmaken

Wiktionary: afronden


Cross Translation:
FromToVia
afronden avsluta; avrunda wrap up — To finish off a task completely
afronden runda arrondir — Traductions à trier suivant le sens