Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. balanceren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor balanceren (Nederlands) in het Zweeds

balanceren:

balanceren werkwoord (balanceer, balanceert, balanceerde, balanceerden, gebalanceerd)

  1. balanceren (uitbalanceren; in evenwicht brengen)
    utjämna; balansera
    • utjämna werkwoord (utjämnar, utjämnade, utjämnat)
    • balansera werkwoord (balanserar, balanserade, balanserat)

Conjugations for balanceren:

o.t.t.
  1. balanceer
  2. balanceert
  3. balanceert
  4. balanceren
  5. balanceren
  6. balanceren
o.v.t.
  1. balanceerde
  2. balanceerde
  3. balanceerde
  4. balanceerden
  5. balanceerden
  6. balanceerden
v.t.t.
  1. heb gebalanceerd
  2. hebt gebalanceerd
  3. heeft gebalanceerd
  4. hebben gebalanceerd
  5. hebben gebalanceerd
  6. hebben gebalanceerd
v.v.t.
  1. had gebalanceerd
  2. had gebalanceerd
  3. had gebalanceerd
  4. hadden gebalanceerd
  5. hadden gebalanceerd
  6. hadden gebalanceerd
o.t.t.t.
  1. zal balanceren
  2. zult balanceren
  3. zal balanceren
  4. zullen balanceren
  5. zullen balanceren
  6. zullen balanceren
o.v.t.t.
  1. zou balanceren
  2. zou balanceren
  3. zou balanceren
  4. zouden balanceren
  5. zouden balanceren
  6. zouden balanceren
diversen
  1. balanceer!
  2. balanceert!
  3. gebalanceerd
  4. balancerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor balanceren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
balansera equatie; gelijkmaking; vereffening
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
balansera balanceren; in evenwicht brengen; uitbalanceren
utjämna balanceren; in evenwicht brengen; uitbalanceren evenaren; gelijk trekken; gelijkmaken; nivelleren; planeren; vlak maken

Wiktionary: balanceren


Cross Translation:
FromToVia
balanceren balansera balancieren — das Gleichgewicht halten