Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bedekt (Nederlands) in het Zweeds

bedekt:

bedekt bijvoeglijk naamwoord

  1. bedekt (versluierd; verholen; verkapt; verbloemd)
    dold; täckt; dolt; beslöjat; förklätt
  2. bedekt (overkapt)
    övertäcka; övertäckt
  3. bedekt (stiekem; heimelijk; in het geniep; )
    hemligt; hemlig
  4. bedekt (afgedekt)
    betäckad; täckad

Vertaal Matrix voor bedekt:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hemligt geheimzinnigheid; mysterie
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
övertäcka indekken; overdekken
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dold bedekt; verbloemd; verholen; verkapt; versluierd verborgen; verkapt; verkleed; vermomd
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beslöjat bedekt; verbloemd; verholen; verkapt; versluierd gesluierd; omfloerst; verbloemd; verborgen; verdoezeld; verholen; verhuld; verscholen
betäckad afgedekt; bedekt
dolt bedekt; verbloemd; verholen; verkapt; versluierd
förklätt bedekt; verbloemd; verholen; verkapt; versluierd gemaskerd; in vermomming; incognito; verkapt; verkleed; vermomd
hemlig bedekt; heimelijk; in het geniep; steels; stiekem; verholen; verstolen clandestien; geniepig; ongeoorloofd
hemligt bedekt; heimelijk; in het geniep; steels; stiekem; verholen; verstolen geniepig; heimelijk; onderhands; stilletjes; verdekt
täckad afgedekt; bedekt ingedekt
täckt bedekt; verbloemd; verholen; verkapt; versluierd gecovered; gedekt; gezekerd
övertäcka bedekt; overkapt
övertäckt bedekt; overkapt overdekt

bedekken:

bedekken werkwoord (bedek, bedekt, bedekte, bedekten, bedekt)

  1. bedekken (bekleden; overtrekken)
    dölja; täcka över
    • dölja werkwoord (döljer, dolde, dolt)
    • täcka över werkwoord (täcker över, täckte över, täckt över)
  2. bedekken (met iets bestrijken)
  3. bedekken (verhullen; maskeren; omhullen; )
    dölja; kamouflera; skyla
    • dölja werkwoord (döljer, dolde, dolt)
    • kamouflera werkwoord (kamouflerar, kamouflerade, kamouflerat)
    • skyla werkwoord (skyler, skylde, skylt)

Conjugations for bedekken:

o.t.t.
  1. bedek
  2. bedekt
  3. bedekt
  4. bedekken
  5. bedekken
  6. bedekken
o.v.t.
  1. bedekte
  2. bedekte
  3. bedekte
  4. bedekten
  5. bedekten
  6. bedekten
v.t.t.
  1. heb bedekt
  2. hebt bedekt
  3. heeft bedekt
  4. hebben bedekt
  5. hebben bedekt
  6. hebben bedekt
v.v.t.
  1. had bedekt
  2. had bedekt
  3. had bedekt
  4. hadden bedekt
  5. hadden bedekt
  6. hadden bedekt
o.t.t.t.
  1. zal bedekken
  2. zult bedekken
  3. zal bedekken
  4. zullen bedekken
  5. zullen bedekken
  6. zullen bedekken
o.v.t.t.
  1. zou bedekken
  2. zou bedekken
  3. zou bedekken
  4. zouden bedekken
  5. zouden bedekken
  6. zouden bedekken
diversen
  1. bedek!
  2. bedekt!
  3. bedekt
  4. bedekkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bedekken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. bedekken (beslaan)
    täckande

Vertaal Matrix voor bedekken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
täckande bedekken; beslaan bedekking; dek; dekking; overdekking
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dölja bedekken; bekleden; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; overtrekken; verhullen; versluieren achterhouden; bemantelen; camoufleren; in omgeving op laten gaan; ontveinzen; ophopen; opkroppen; opstapelen; samenvouwen; verbergen; verbloemen; verduisteren; verheimelijken; verhelen; verhullen; versluieren; verstoppen; verzwijgen; wegstoppen
kamouflera bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren verbloemen
klä aangenaam aandoen; bekleden; bevallen; opdirken; opdoffen; optutten; overtrekken; plezieren; stofferen; uitdossen; van bekleding voorzien
skyla bedekken; bemantelen; hullen; inhullen; maskeren; omhullen; verhullen; versluieren achterhouden; bemantelen; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhullen; versluieren; verstoppen
täcka afdekken; afschermen; afschutten; bekleden; beschermen; beschutten; bestraten; dekken; indekken; kaften; overdekken; overkappen; overtrekken; overwelven; plaveien; stofferen; van bekleding voorzien
täcka över bedekken; bekleden; overtrekken overdekken
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
bestryka bedekken; met iets bestrijken
klä bedekken; met iets bestrijken
täcka bedekken; met iets bestrijken
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
täcka overdekt
täckande overdekkend

Wiktionary: bedekken


Cross Translation:
FromToVia
bedekken täcka; skydda cover — to conceal or protect
bedekken täcka; fodra line — cover the inside surface of (something)
bedekken överlappa overlap — to extend over and partly cover something
bedekken täcka; täcka över bedecken — etwas über etwas/jemanden legen (oft zum Schutze vor z.B. Kälte oder Blicken)
bedekken täcka bedecken — auf etwas liegen
bedekken betäcka; hölja; skyla; täcka; övertäcka recouvrir — Couvrir de nouveau. (Sens général)

Verwante vertalingen van bedekt