Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. belenen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor belenen (Nederlands) in het Zweeds

belenen:

belenen werkwoord (beleen, beleent, beleende, beleenden, beleend)

  1. belenen (verpanden; verpatsen)
    panta; låna pengar på
    • panta werkwoord (panter, pantte, pant)
    • låna pengar på werkwoord (lånar pengar på, lånade pengar på, lånat pengar på)

Conjugations for belenen:

o.t.t.
  1. beleen
  2. beleent
  3. beleent
  4. belenen
  5. belenen
  6. belenen
o.v.t.
  1. beleende
  2. beleende
  3. beleende
  4. beleenden
  5. beleenden
  6. beleenden
v.t.t.
  1. heb beleend
  2. hebt beleend
  3. heeft beleend
  4. hebben beleend
  5. hebben beleend
  6. hebben beleend
v.v.t.
  1. had beleend
  2. had beleend
  3. had beleend
  4. hadden beleend
  5. hadden beleend
  6. hadden beleend
o.t.t.t.
  1. zal belenen
  2. zult belenen
  3. zal belenen
  4. zullen belenen
  5. zullen belenen
  6. zullen belenen
o.v.t.t.
  1. zou belenen
  2. zou belenen
  3. zou belenen
  4. zouden belenen
  5. zouden belenen
  6. zouden belenen
diversen
  1. beleen!
  2. beleent!
  3. beleend
  4. belenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor belenen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
låna pengar på belenen; verpanden; verpatsen
panta belenen; verpanden; verpatsen