Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. benutten:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor benutten (Nederlands) in het Zweeds

benutten:

benutten werkwoord (benut, benutte, benutten, benut)

  1. benutten (gebruiken; toepassen; aanwenden; aangrijpen)
    använda; nyttja; tillgodogöra sig
    • använda werkwoord (använder, använde, använt)
    • nyttja werkwoord (nyttjar, nyttjade, nyttjat)
    • tillgodogöra sig werkwoord (tillgodogör sig, tillgodogjorde sig, tillgodogjort sig)
  2. benutten (gebruik maken van; gebruiken; aanwenden; utiliseren)
    använda; nyttja; använda sig av; bruka
    • använda werkwoord (använder, använde, använt)
    • nyttja werkwoord (nyttjar, nyttjade, nyttjat)
    • använda sig av werkwoord (använder sig av, använde sig av, använt sig av)
    • bruka werkwoord (brukar, brukade, brukat)
  3. benutten (gebruik maken van; gebruiken; toepassen; aanwenden)
    använda sig utav
    • använda sig utav werkwoord (använder sig utav, använde sig utav, använt sig utav)

Conjugations for benutten:

o.t.t.
  1. benut
  2. benut
  3. benut
  4. benutten
  5. benutten
  6. benutten
o.v.t.
  1. benutte
  2. benutte
  3. benutte
  4. benutten
  5. benutten
  6. benutten
v.t.t.
  1. heb benut
  2. hebt benut
  3. heeft benut
  4. hebben benut
  5. hebben benut
  6. hebben benut
v.v.t.
  1. had benut
  2. had benut
  3. had benut
  4. hadden benut
  5. hadden benut
  6. hadden benut
o.t.t.t.
  1. zal benutten
  2. zult benutten
  3. zal benutten
  4. zullen benutten
  5. zullen benutten
  6. zullen benutten
o.v.t.t.
  1. zou benutten
  2. zou benutten
  3. zou benutten
  4. zouden benutten
  5. zouden benutten
  6. zouden benutten
diversen
  1. benut!
  2. benut!
  3. benut
  4. benuttend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor benutten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
använda aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen; utiliseren aanwenden; bezigen; doorjagen; gebruik maken van; gebruiken; gelden; hanteren; inspannen; moeite geven; omleggen; opmaken; praktiseren; profiteren; solliciteren; sport uitoefenen; toepassen; van kracht zijn; verbruiken
använda sig av aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; utiliseren
använda sig utav aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen woekeren
bruka aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; utiliseren inspannen; moeite geven
nyttja aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen; utiliseren
tillgodogöra sig aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen
- gebruiken; toepassen

Synoniemen voor "benutten":


Verwante definities voor "benutten":

  1. er zo mee omgaan dat je er wat aan hebt1
    • hij benutte de kans om een opleiding te volgen1

Wiktionary: benutten


Cross Translation:
FromToVia
benutten nyttja; använda nützen — von etwas Gebrauch machen
benutten använda; begagna; bruka; lägga; ställa; sätta appliquermettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
benutten använda; begagna; bruka employer — Utiliser