Overzicht
Nederlands naar Zweeds: Meer gegevens...
- besmeurd:
- besmeuren:
-
Wiktionary:
- besmeuren → befläcka
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor besmeurd (Nederlands) in het Zweeds
besmeurd:
-
besmeurd (bevuild; groezelig; gevlekt)
skitigt; nedsmutsad; nedsmutsat-
skitigt bijvoeglijk naamwoord
-
nedsmutsad bijvoeglijk naamwoord
-
nedsmutsat bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor besmeurd:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
skitigt | goorheid; groezeligheid; vuilheid | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
nedsmutsad | besmeurd; bevuild; gevlekt; groezelig | |
nedsmutsat | besmeurd; bevuild; gevlekt; groezelig | |
skitigt | besmeurd; bevuild; gevlekt; groezelig |
besmeuren:
-
besmeuren
Conjugations for besmeuren:
o.t.t.
- besmeur
- besmeurt
- besmeurt
- besmeuren
- besmeuren
- besmeuren
o.v.t.
- besmeurde
- besmeurde
- besmeurde
- besmeurden
- besmeurden
- besmeurden
v.t.t.
- heb besmeurd
- hebt besmeurd
- heeft besmeurd
- hebben besmeurd
- hebben besmeurd
- hebben besmeurd
v.v.t.
- had besmeurd
- had besmeurd
- had besmeurd
- hadden besmeurd
- hadden besmeurd
- hadden besmeurd
o.t.t.t.
- zal besmeuren
- zult besmeuren
- zal besmeuren
- zullen besmeuren
- zullen besmeuren
- zullen besmeuren
o.v.t.t.
- zou besmeuren
- zou besmeuren
- zou besmeuren
- zouden besmeuren
- zouden besmeuren
- zouden besmeuren
diversen
- besmeur!
- besmeurt!
- besmeurd
- besmeurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor besmeuren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
smeta ner | besmeuren | neerkladden |
smutsa ned | besmeuren | bedoezelen; bevuilen; verontreinigen; vervuilen; vies maken; vuil maken |