Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. betten:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor betten (Nederlands) in het Zweeds

betten:

betten [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. betten (afbetten)
    badande
    • badande [-ett] zelfstandig naamwoord

betten werkwoord (bet, bette, betten, gebet)

  1. betten (afbetten; deppen; bevochtigen)
    badda; fukta
    • badda werkwoord (baddar, baddade, baddat)
    • fukta werkwoord (fuktar, fuktade, fuktat)

Conjugations for betten:

o.t.t.
  1. bet
  2. bet
  3. bet
  4. betten
  5. betten
  6. betten
o.v.t.
  1. bette
  2. bette
  3. bette
  4. betten
  5. betten
  6. betten
v.t.t.
  1. heb gebet
  2. hebt gebet
  3. heeft gebet
  4. hebben gebet
  5. hebben gebet
  6. hebben gebet
v.v.t.
  1. had gebet
  2. had gebet
  3. had gebet
  4. hadden gebet
  5. hadden gebet
  6. hadden gebet
o.t.t.t.
  1. zal betten
  2. zult betten
  3. zal betten
  4. zullen betten
  5. zullen betten
  6. zullen betten
o.v.t.t.
  1. zou betten
  2. zou betten
  3. zou betten
  4. zouden betten
  5. zouden betten
  6. zouden betten
diversen
  1. bet!
  2. bet!
  3. gebet
  4. bettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor betten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
badande afbetten; betten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
badda afbetten; betten; bevochtigen; deppen
fukta afbetten; betten; bevochtigen; deppen