Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. bijvoegen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bijvoegen (Nederlands) in het Zweeds

bijvoegen:

bijvoegen werkwoord (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)

  1. bijvoegen (aansluiten)
    ansluta; lägga till; anknyta
    • ansluta werkwoord (anslutar, anslutade, anslutat)
    • lägga till werkwoord (lägger till, lade till, lagt till)
    • anknyta werkwoord (anknyter, anknöt, anknutit)
  2. bijvoegen (bijdoen; toevoegen; bijsluiten; erbij voegen)
    öka; bidraga
    • öka werkwoord (ökar, ökade, ökat)
    • bidraga werkwoord (bidrar, bidrog, bidragit)
  3. bijvoegen (bijsluiten; toevoegen; insluiten)
    innesluta; besegla; inkapsla
    • innesluta werkwoord (inneslutar, inneslutade, inneslutat)
    • besegla werkwoord (beseglar, beseglade, beseglat)
    • inkapsla werkwoord (inkapslar, inkapslade, inkapslat)
  4. bijvoegen (toevoegen)

Conjugations for bijvoegen:

o.t.t.
  1. voeg bij
  2. voegt bij
  3. voegt bij
  4. voegen bij
  5. voegen bij
  6. voegen bij
o.v.t.
  1. voegde bij
  2. voegde bij
  3. voegde bij
  4. voegden bij
  5. voegden bij
  6. voegden bij
v.t.t.
  1. heb bijgevoegd
  2. hebt bijgevoegd
  3. heeft bijgevoegd
  4. hebben bijgevoegd
  5. hebben bijgevoegd
  6. hebben bijgevoegd
v.v.t.
  1. had bijgevoegd
  2. had bijgevoegd
  3. had bijgevoegd
  4. hadden bijgevoegd
  5. hadden bijgevoegd
  6. hadden bijgevoegd
o.t.t.t.
  1. zal bijvoegen
  2. zult bijvoegen
  3. zal bijvoegen
  4. zullen bijvoegen
  5. zullen bijvoegen
  6. zullen bijvoegen
o.v.t.t.
  1. zou bijvoegen
  2. zou bijvoegen
  3. zou bijvoegen
  4. zouden bijvoegen
  5. zouden bijvoegen
  6. zouden bijvoegen
diversen
  1. voeg bij!
  2. voegt bij!
  3. bijgevoegd
  4. bijvoegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bijvoegen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. bijvoegen (toevoegen)
    lägga till

Vertaal Matrix voor bijvoegen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lägga till bijvoegen; toevoegen optelsom; samenvoeging; toeleggen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anknyta aansluiten; bijvoegen doorverbinden
ansluta aansluiten; bijvoegen aanhaken; aankoppelen; deelnemen; ineensluiten; vasthaken; vastkoppelen; verbinden; verbinding maken
besegla bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; bezeilen; goedkeuren; homologeren
bidraga bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen bijdragen
bifoga annexeren; inlijven; overnemen
inkapsla bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen omtrekken
innesluta bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
lägga till aansluiten; bijvoegen erbij optellen; erbij tellen; expanderen; openen; samentellen; supplementeren; toevoegen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
öka bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; escaleren; gaan staan; gedijen; groeien; groter worden; omdoen; omhooggaan; omhoogkomen; opstaan; opzetten; stijgen; toenemen; uit de hand lopen; verheffen; vermeerderen; volgroeien; volwassen worden; zich vermeerderen
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
bifoga bijvoegen; toevoegen

Wiktionary: bijvoegen


Cross Translation:
FromToVia
bijvoegen bifoga beifügen — zu etwas dazulegen, mit etwas zusammen versenden
bijvoegen bilägga; bifoga beilegen — zu etwas hinzufügen
bijvoegen bifoga adjoindre — À trier
bijvoegen bifoga ajoutermettre en plus.
bijvoegen ansluta; bifoga joindreapprocher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.