Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. bleek:
  2. bleken:
  3. blijken:
  4. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bleek (Nederlands) in het Zweeds

bleek:

bleek bijvoeglijk naamwoord

  1. bleek (bleek van gelaatskleur; wit)
    blekt; blek; svag; svagt
    • blekt bijvoeglijk naamwoord
    • blek bijvoeglijk naamwoord
    • svag bijvoeglijk naamwoord
    • svagt bijvoeglijk naamwoord
  2. bleek (flets; verschoten; flauw)
    blekt; black; svagt; svag; blackt
    • blekt bijvoeglijk naamwoord
    • black bijvoeglijk naamwoord
    • svagt bijvoeglijk naamwoord
    • svag bijvoeglijk naamwoord
    • blackt bijvoeglijk naamwoord
  3. bleek (pips)
    blekt; urtvättad
  4. bleek (kleurloos; blank; ongekleurd)
    färglöst; blek; ofärgat; blekt; färglös

Vertaal Matrix voor bleek:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
black bleek; flauw; flets; verschoten
blackt bleek; flauw; flets; verschoten
blek blank; bleek; bleek van gelaatskleur; flets; kleurloos; ongekleurd; wit
blekt blank; bleek; bleek van gelaatskleur; flauw; flets; kleurloos; ongekleurd; pips; verschoten; wit blank; flets; mat; wit; wit van huidskleur
färglös blank; bleek; kleurloos; ongekleurd flets; mat; verveloos
färglöst blank; bleek; kleurloos; ongekleurd blank; flets; mat; verveloos; wit; wit van huidskleur
ofärgat blank; bleek; kleurloos; ongekleurd
svag bleek; bleek van gelaatskleur; flauw; flets; kleurloos; verschoten; wit beetje; krachteloos; lichtelijk; niet helder; onduidelijk; schemerig; schimmig; slap; vaag; week; zwak
svagt bleek; bleek van gelaatskleur; flauw; flets; kleurloos; verschoten; wit bleekjes; krachteloos; niet helder; onduidelijk; pips; schemerig; schimmig; slap; slapjes; vaag; wee; week; ziekelijk; zwak
urtvättad bleek; pips blank; wit; wit van huidskleur

Verwante woorden van "bleek":


Wiktionary: bleek


Cross Translation:
FromToVia
bleek blekmedel bleach — chemical
bleek blek; färglös bleak — without color
bleek ljuslagd; blond fair — light in color or pale
bleek blek livid — pallid
bleek blek pale — light in color
bleek glåmig pâle — Qui est d’un blanc terne, qui décolorer, parler du visage.

bleken:

bleken werkwoord (bleek, bleekt, bleekte, bleekten, gebleekt)

  1. bleken (opbleken)
    bleka
    • bleka werkwoord (bleker, blekte, blekt)

Conjugations for bleken:

o.t.t.
  1. bleek
  2. bleekt
  3. bleekt
  4. bleken
  5. bleken
  6. bleken
o.v.t.
  1. bleekte
  2. bleekte
  3. bleekte
  4. bleekten
  5. bleekten
  6. bleekten
v.t.t.
  1. heb gebleekt
  2. hebt gebleekt
  3. heeft gebleekt
  4. hebben gebleekt
  5. hebben gebleekt
  6. hebben gebleekt
v.v.t.
  1. had gebleekt
  2. had gebleekt
  3. had gebleekt
  4. hadden gebleekt
  5. hadden gebleekt
  6. hadden gebleekt
o.t.t.t.
  1. zal bleken
  2. zult bleken
  3. zal bleken
  4. zullen bleken
  5. zullen bleken
  6. zullen bleken
o.v.t.t.
  1. zou bleken
  2. zou bleken
  3. zou bleken
  4. zouden bleken
  5. zouden bleken
  6. zouden bleken
en verder
  1. ben gebleekt
  2. bent gebleekt
  3. is gebleekt
  4. zijn gebleekt
  5. zijn gebleekt
  6. zijn gebleekt
diversen
  1. bleek!
  2. bleekt!
  3. gebleekt
  4. blekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bleken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bleka bleken; opbleken

Wiktionary: bleken


Cross Translation:
FromToVia
bleken bleka bleach — to treat with bleach
bleken bleka blanchirrendre blanc, couvrir d’une couche blanche.

bleek vorm van blijken:

blijken werkwoord (blijk, blijkt, bleek, bleken, gebleken)

  1. blijken (bewaarheid worden; uitkomen)
    vara uppfyllad; vara fullgjord
    • vara uppfyllad werkwoord (är uppfyllad, var uppfyllad, varit uppfyllad)
    • vara fullgjord werkwoord (är fullgjord, var fullgjord, varit fullgjord)

Conjugations for blijken:

o.t.t.
  1. blijk
  2. blijkt
  3. blijkt
  4. blijken
  5. blijken
  6. blijken
o.v.t.
  1. bleek
  2. bleek
  3. bleek
  4. bleken
  5. bleken
  6. bleken
v.t.t.
  1. ben gebleken
  2. bent gebleken
  3. is gebleken
  4. zijn gebleken
  5. zijn gebleken
  6. zijn gebleken
v.v.t.
  1. was gebleken
  2. was gebleken
  3. was gebleken
  4. waren gebleken
  5. waren gebleken
  6. waren gebleken
o.t.t.t.
  1. zal blijken
  2. zult blijken
  3. zal blijken
  4. zullen blijken
  5. zullen blijken
  6. zullen blijken
o.v.t.t.
  1. zou blijken
  2. zou blijken
  3. zou blijken
  4. zouden blijken
  5. zouden blijken
  6. zouden blijken
diversen
  1. blijk!
  2. blijkt!
  3. gebleken
  4. blijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor blijken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vara fullgjord bewaarheid worden; blijken; uitkomen
vara uppfyllad bewaarheid worden; blijken; uitkomen

Verwante woorden van "blijken":


Antoniemen van "blijken":


Verwante definities voor "blijken":

  1. wat je kunt merken, wat duidelijk is1
    • de jongen bleek goed in wiskunde te zijn1

Verwante vertalingen van bleek