Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. brabbelen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor brabbelen (Nederlands) in het Zweeds

brabbelen:

brabbelen werkwoord (brabbel, brabbelt, brabbelde, brabbelden, gebrabbeld)

  1. brabbelen (krompraten)
    babbla; prata
    • babbla werkwoord (babblar, babblade, babblat)
    • prata werkwoord (pratar, pratade, pratat)

Conjugations for brabbelen:

o.t.t.
  1. brabbel
  2. brabbelt
  3. brabbelt
  4. brabbelen
  5. brabbelen
  6. brabbelen
o.v.t.
  1. brabbelde
  2. brabbelde
  3. brabbelde
  4. brabbelden
  5. brabbelden
  6. brabbelden
v.t.t.
  1. heb gebrabbeld
  2. hebt gebrabbeld
  3. heeft gebrabbeld
  4. hebben gebrabbeld
  5. hebben gebrabbeld
  6. hebben gebrabbeld
v.v.t.
  1. had gebrabbeld
  2. had gebrabbeld
  3. had gebrabbeld
  4. hadden gebrabbeld
  5. hadden gebrabbeld
  6. hadden gebrabbeld
o.t.t.t.
  1. zal brabbelen
  2. zult brabbelen
  3. zal brabbelen
  4. zullen brabbelen
  5. zullen brabbelen
  6. zullen brabbelen
o.v.t.t.
  1. zou brabbelen
  2. zou brabbelen
  3. zou brabbelen
  4. zouden brabbelen
  5. zouden brabbelen
  6. zouden brabbelen
diversen
  1. brabbel!
  2. brabbelt!
  3. gebrabbeld
  4. brabbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor brabbelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
babbla prietpraat
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
babbla brabbelen; krompraten bazelen; doorslaan; eruit flappen; lallen; overbrieven; raffelen; uit de school klappen; uitflappen; uitklappen; verklappen; verklikken; verraden; wauwelen
prata brabbelen; krompraten babbelen; communiceren; een conversatie hebben; in contact staan; kakelen; keuvelen; klappen; kletsen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zwammen

Wiktionary: brabbelen


Cross Translation:
FromToVia
brabbelen babbel babble — inarticulate speech