Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. brommen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor brommen (Nederlands) in het Zweeds

brommen:

brommen werkwoord (brom, bromt, bromde, bromden, gebromd)

  1. brommen (over iets mopperen; kankeren; klagen; )
    gnälla; knorra; kvirra
    • gnälla werkwoord (gnäller, gnällde, gnällt)
    • knorra werkwoord (knorrar, knorrade, knorrat)
    • kvirra werkwoord (kvirr, kvirrde, kvirrt)
  2. brommen (zoemen)
    surra; mummla; sorla
    • surra werkwoord (surrar, surrade, surrat)
    • mummla werkwoord (mummlar, mummlade, mummlat)
    • sorla werkwoord (sorlar, sorlade, sorlat)

Conjugations for brommen:

o.t.t.
  1. brom
  2. bromt
  3. bromt
  4. brommen
  5. brommen
  6. brommen
o.v.t.
  1. bromde
  2. bromde
  3. bromde
  4. bromden
  5. bromden
  6. bromden
v.t.t.
  1. heb gebromd
  2. hebt gebromd
  3. heeft gebromd
  4. hebben gebromd
  5. hebben gebromd
  6. hebben gebromd
v.v.t.
  1. had gebromd
  2. had gebromd
  3. had gebromd
  4. hadden gebromd
  5. hadden gebromd
  6. hadden gebromd
o.t.t.t.
  1. zal brommen
  2. zult brommen
  3. zal brommen
  4. zullen brommen
  5. zullen brommen
  6. zullen brommen
o.v.t.t.
  1. zou brommen
  2. zou brommen
  3. zou brommen
  4. zouden brommen
  5. zouden brommen
  6. zouden brommen
diversen
  1. brom!
  2. bromt!
  3. gebromd
  4. brommend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor brommen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
knorra geknor
surra gehum; geneurie
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gnälla brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen brullen; emmeren; gillen; janken; kermen; temen; zemelen; zich beklagen
knorra brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen foeteren; knorren; knorrend geluid maken; sakkeren
kvirra brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen
mummla brommen; zoemen
sorla brommen; zoemen ruisen
surra brommen; zoemen dreinen; drenzen; dwingend huilen; gonzen; jengelen; roezemoezen; vastbinden; vastsjorren; zoemen; zoeven

Wiktionary: brommen


Cross Translation:
FromToVia
brommen surra bourdonner — À trier
brommen muttra marmonnermurmurer sourdement et souvent de façon hostile.
brommen spinna ronronnerfaire entendre les ronrons, émettre un ronflement sourd et continu, en parlant d'un chat ou d'un félin, qui exprime en général son contentement.