Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. bruusk:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bruusk (Nederlands) in het Zweeds

bruusk:

bruusk bijvoeglijk naamwoord

  1. bruusk (kortaf; nors; onzacht)
    abrupt; bryskt
  2. bruusk (plotseling; abrupt; opeens; )
    plötsligt; snabbt; oväntad; abrupt

Vertaal Matrix voor bruusk:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abrupt abrupt; bruusk; eensklaps; kortaf; nors; onzacht; opeens; plots; plotseling; plotsklaps; schielijk
bryskt bruusk; kortaf; nors; onzacht
oväntad abrupt; bruusk; eensklaps; opeens; plots; plotseling; plotsklaps; schielijk klakkelings; ongedacht; onverhoopt; onvermoed; onverwacht
plötsligt abrupt; bruusk; eensklaps; opeens; plots; plotseling; plotsklaps; schielijk abrupt; eensklaps; ineens; klakkelings; ongedacht; onverhoeds; onvermoed; onverwacht; onverwachts; onvoorzien; opeens; plots; plotseling; plotsklaps
snabbt abrupt; bruusk; eensklaps; opeens; plots; plotseling; plotsklaps; schielijk alert; direct; dra; eerstdaags; gauw; gezwind; haastig; in alle haast; kortstondig; oplettend; spoedig; terloops; uitgeslapen; vluchtig; wakker; weldra

Verwante woorden van "bruusk":

  • bruusker, bruuskere, bruuske

Wiktionary: bruusk


Cross Translation:
FromToVia
bruusk brysk brusque — rudely abrupt, unfriendly
bruusk brant; avbruten; tvär abrupt — Dont la pente est escarpée et comme rompre.
bruusk häftig; barsk; grov; oförmodad; plötslig brusque — Qui agir par saccades violentes.
bruusk plötslig soudain — Qui est subit, prompt.