Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. concipiëren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor concipiëren (Nederlands) in het Zweeds

concipiëren:

concipiëren werkwoord (concipieer, concipieert, concipieerde, concipieerden, geconcipieerd)

  1. concipiëren
    skapa; göra sig en föreställning om
    • skapa werkwoord (skapar, skapade, skapat)
    • göra sig en föreställning om werkwoord (gör sig en föreställning om, gjorde sig en föreställning om, gjort sig en föreställning om)

Conjugations for concipiëren:

o.t.t.
  1. concipieer
  2. concipieert
  3. concipieert
  4. concipiëren
  5. concipiëren
  6. concipiëren
o.v.t.
  1. concipieerde
  2. concipieerde
  3. concipieerde
  4. concipieerden
  5. concipieerden
  6. concipieerden
v.t.t.
  1. heb geconcipieerd
  2. hebt geconcipieerd
  3. heeft geconcipieerd
  4. hebben geconcipieerd
  5. hebben geconcipieerd
  6. hebben geconcipieerd
v.v.t.
  1. had geconcipieerd
  2. had geconcipieerd
  3. had geconcipieerd
  4. hadden geconcipieerd
  5. hadden geconcipieerd
  6. hadden geconcipieerd
o.t.t.t.
  1. zal concipiëren
  2. zult concipiëren
  3. zal concipiëren
  4. zullen concipiëren
  5. zullen concipiëren
  6. zullen concipiëren
o.v.t.t.
  1. zou concipiëren
  2. zou concipiëren
  3. zou concipiëren
  4. zouden concipiëren
  5. zouden concipiëren
  6. zouden concipiëren
diversen
  1. concipieer!
  2. concipieert!
  3. geconcipieerd
  4. concipiërend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor concipiëren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
göra sig en föreställning om concipiëren
skapa concipiëren fatsoeneren; formeren; in het leven roepen; kneden; maken; modelleren; ontwerpen; scheppen; vervaardigen; vormen; vormgeven