Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. emitteren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor emitteren (Nederlands) in het Zweeds

emitteren:

emitteren werkwoord (emitteer, emitteert, emitteerde, emitteerden, geëmitteer)

  1. emitteren
    utsända; emittera
    • utsända werkwoord (utsänder, utsändde, utsänt)
    • emittera werkwoord (emitterar, emitterade, emitterat)

Conjugations for emitteren:

o.t.t.
  1. emitteer
  2. emitteert
  3. emitteert
  4. emitteren
  5. emitteren
  6. emitteren
o.v.t.
  1. emitteerde
  2. emitteerde
  3. emitteerde
  4. emitteerden
  5. emitteerden
  6. emitteerden
v.t.t.
  1. heb geëmitteer
  2. hebt geëmitteer
  3. heeft geëmitteer
  4. hebben geëmitteer
  5. hebben geëmitteer
  6. hebben geëmitteer
v.v.t.
  1. had geëmitteer
  2. had geëmitteer
  3. had geëmitteer
  4. hadden geëmitteer
  5. hadden geëmitteer
  6. hadden geëmitteer
o.t.t.t.
  1. zal emitteren
  2. zult emitteren
  3. zal emitteren
  4. zullen emitteren
  5. zullen emitteren
  6. zullen emitteren
o.v.t.t.
  1. zou emitteren
  2. zou emitteren
  3. zou emitteren
  4. zouden emitteren
  5. zouden emitteren
  6. zouden emitteren
en verder
  1. is geëmitteer
  2. zijn geëmitteer
diversen
  1. emitteer!
  2. emitteert!
  3. geëmitteer
  4. emitterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor emitteren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
emittera emitteren
utsända emitteren

Wiktionary: emitteren


Cross Translation:
FromToVia
emitteren släppa ut; emittera emittieren — in die Luft abgeben
emitteren emittera emittierenBörse: ein Wertpapier in Umlauf bringen