Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. fêteren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor fêteren (Nederlands) in het Zweeds

fêteren:

fêteren werkwoord (fêteer, fêteert, fêteerde, fêteerden, gefêteerd)

  1. fêteren (feestelijk onthalen; fuiven)
    underhålla; traktera; undfägna
    • underhålla werkwoord (underhåller, underhöll, underhållit)
    • traktera werkwoord (trakterar, trakterade, trakterat)
    • undfägna werkwoord (undfägnar, undfägnade, undfägnat)

Conjugations for fêteren:

o.t.t.
  1. fêteer
  2. fêteert
  3. fêteert
  4. fêteren
  5. fêteren
  6. fêteren
o.v.t.
  1. fêteerde
  2. fêteerde
  3. fêteerde
  4. fêteerden
  5. fêteerden
  6. fêteerden
v.t.t.
  1. heb gefêteerd
  2. hebt gefêteerd
  3. heeft gefêteerd
  4. hebben gefêteerd
  5. hebben gefêteerd
  6. hebben gefêteerd
v.v.t.
  1. had gefêteerd
  2. had gefêteerd
  3. had gefêteerd
  4. hadden gefêteerd
  5. hadden gefêteerd
  6. hadden gefêteerd
o.t.t.t.
  1. zal fêteren
  2. zult fêteren
  3. zal fêteren
  4. zullen fêteren
  5. zullen fêteren
  6. zullen fêteren
o.v.t.t.
  1. zou fêteren
  2. zou fêteren
  3. zou fêteren
  4. zouden fêteren
  5. zouden fêteren
  6. zouden fêteren
en verder
  1. ben gefêteerd
  2. bent gefêteerd
  3. is gefêteerd
  4. zijn gefêteerd
  5. zijn gefêteerd
  6. zijn gefêteerd
diversen
  1. fêteer!
  2. fêteert!
  3. gefêteerd
  4. fêterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor fêteren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
traktera feestelijk onthalen; fuiven; fêteren fuiven; trakteren
underhålla feestelijk onthalen; fuiven; fêteren binnenhalen; conserveren; financieel steunen; instandhouden; onderhouden; onthalen; ontvangen; vergasten; verlustigen
undfägna feestelijk onthalen; fuiven; fêteren