Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. frank:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor frank (Nederlands) in het Zweeds

frank:

frank [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de frank (franc)
    franc
    • franc [-en] zelfstandig naamwoord

frank bijvoeglijk naamwoord

  1. frank (rechttoe; open)
    ärligt; uppriktig; rättfram

Vertaal Matrix voor frank:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
franc franc; frank
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rättfram frank; open; rechttoe cru; gulweg; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan
uppriktig frank; open; rechttoe cru; echt; eerlijk; gemeend; geniaal; integer; menens; met open vizier; onbesproken; onkreukbaar; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openlijk; oprecht; rechtschapen; rechttoe rechtaan; rondborstig; ronduit; vernuftig
ärligt frank; open; rechttoe braaf; deugdzaam; eerlijk; eerzaam; ernstig; fair; fideel; gemeend; lief; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; onbewimpeld; ongeveinsd; onomwonden; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; rechtdoorzee; rechtschapen; rondborstig; ronduit; serieus; stoutmoedig; trouwhartig; voorbeeldig; vrij; vrijelijk; vrijmoedig; vrijpostig; vrijuit; werkelijk menend; zedig; zoet

Verwante woorden van "frank":

  • franken, franker, frankere, franke