Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. hit:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor hit (Nederlands) in het Zweeds

hit:

hit [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de hit (succesnummer; succes; kraker; )
    krocka; slå
    • krocka [-en] zelfstandig naamwoord
    • slå zelfstandig naamwoord
  2. de hit (schot in de roos; raakschot; treffer)
    hit; träff; fullträff; träff med skjutvapen
  3. de hit (bestseller; succes)
    succé; storsäljare; bestseller

Vertaal Matrix voor hit:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bestseller bestseller; hit; succes
fullträff hit; raakschot; schot in de roos; treffer voltreffer
hit hit; raakschot; schot in de roos; treffer successtuk
krocka hit; kasstuk; klapper; kraker; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer dreun; klap; knal; kwak; smak
slå hit; kasstuk; klapper; kraker; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer
storsäljare bestseller; hit; succes
succé bestseller; hit; succes succes; voorspoedigheid; welslagen; welstand; welvaart
träff hit; raakschot; schot in de roos; treffer afgesproken ontmoeting; afspraak; bijeenkomst; bijeenroeping; liaison; manifestatie; samenkomst; treffer; vergadering; zitting
träff med skjutvapen hit; raakschot; schot in de roos; treffer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
slå bonken; dichtslaan; dichtwerpen; een klap geven; een opdonder verkopen; fijnwrijven; frapperen; grijpen; hameren; hard slaan; hengsten; krenken; kwetsen; maaien; meppen; rammen; slaan; timmeren; toeslaan

Verwante woorden van "hit":

  • hitten, hits, hitje

Wiktionary: hit


Cross Translation:
FromToVia
hit hit hit — success, especially in the entertainment industry