Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. jachten:
  2. jacht:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor jachten (Nederlands) in het Zweeds

jachten:

jachten werkwoord (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)

  1. jachten (jakkeren; reppen; spoeden)
    trycka på; knuffas; trängas i en folksamling; stötas; armbågas
    • trycka på werkwoord (trycker på, tryckte på, tryckt på)
    • knuffas werkwoord (knuffar, knuffade, knuffat)
    • trängas i en folksamling werkwoord (tränger i en folksamling, trängde i en folksamling, trängt i en folksamling)
    • stötas werkwoord (stötas, stöttes, stötts)
    • armbågas werkwoord (armbågas, armbågades, armbågats)
  2. jachten (opjagen; ophitsen; voortjagen; opdrijven)
    följa; jaga efter
    • följa werkwoord (följer, följde, följt)
    • jaga efter werkwoord (jagar efter, jagade efter, jagat efter)
  3. jachten (zich haasten; opschieten; jagen; )
    brådska; rusa; ila; skynda på
    • brådska werkwoord (brådskar, brådskade, brådskat)
    • rusa werkwoord (rusar, rusade, rusat)
    • ila werkwoord (ilar, ilade, ilat)
    • skynda på werkwoord (skyndar på, skyndade på, skyndat på)
  4. jachten (tot spoed aanzetten; haasten; spoeden)
    rusa; ila; hasta
    • rusa werkwoord (rusar, rusade, rusat)
    • ila werkwoord (ilar, ilade, ilat)
    • hasta werkwoord (hastar, hastade, hastat)

Conjugations for jachten:

o.t.t.
  1. jacht
  2. jacht
  3. jacht
  4. jachten
  5. jachten
  6. jachten
o.v.t.
  1. jachtte
  2. jachtte
  3. jachtte
  4. jachtten
  5. jachtten
  6. jachtten
v.t.t.
  1. heb gejacht
  2. hebt gejacht
  3. heeft gejacht
  4. hebben gejacht
  5. hebben gejacht
  6. hebben gejacht
v.v.t.
  1. had gejacht
  2. had gejacht
  3. had gejacht
  4. hadden gejacht
  5. hadden gejacht
  6. hadden gejacht
o.t.t.t.
  1. zal jachten
  2. zult jachten
  3. zal jachten
  4. zullen jachten
  5. zullen jachten
  6. zullen jachten
o.v.t.t.
  1. zou jachten
  2. zou jachten
  3. zou jachten
  4. zouden jachten
  5. zouden jachten
  6. zouden jachten
en verder
  1. ben gejacht
  2. bent gejacht
  3. is gejacht
  4. zijn gejacht
  5. zijn gejacht
  6. zijn gejacht
diversen
  1. jacht!
  2. jacht!
  3. gejacht
  4. jachtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor jachten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brådska drukte; gauwigheid; gebrom; gedrang; gehaastheid; gemurmel; geroezemoes; haast; haastigheid; ijl; overijling; spoed; toeloop; toevloed
rusa scheutje
trycka på forceren; opdringen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
armbågas jachten; jakkeren; reppen; spoeden
brådska ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden
följa jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen begeleiden; bijhouden; chaperonneren; escorteren; geleiden; meegaan; meelopen; nakomen; naleven; navolgen; opvolgen; vergezellen; volgen
hasta haasten; jachten; spoeden; tot spoed aanzetten aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; snellen; spoeden; tempo maken; tempomaken; voortmaken; zich spoeden
ila haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; tot spoed aanzetten; vliegen; zich haasten; zich spoeden aanpoten; haast maken; haasten; hardlopen; ijlen; jagen; overhaasten; rennen; spoeden; tempo maken; tempomaken; voortmaken; zich spoeden
jaga efter jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; voortjagen
knuffas jachten; jakkeren; reppen; spoeden kleine gevechten leveren; schermutselen
rusa haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; tot spoed aanzetten; vliegen; zich haasten; zich spoeden aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; stormlopen; tempo maken; tempomaken; voortmaken; zich spoeden
skynda på ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen
stötas jachten; jakkeren; reppen; spoeden
trycka på jachten; jakkeren; reppen; spoeden beklemtonen; benadrukken; betonen; drukken op; inprenten; op het hart drukken; overdrukken
trängas i en folksamling jachten; jakkeren; reppen; spoeden

Verwante woorden van "jachten":


Wiktionary: jachten


Cross Translation:
FromToVia
jachten trycka presserexercer une pression, serrer plus ou moins fort.

jachten vorm van jacht:

jacht [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de jacht (jagen)
    jakt
    • jakt [-en] zelfstandig naamwoord
  2. de jacht (jachtpartij; wildjacht; jaagpartij)
    jaktparti

Vertaal Matrix voor jacht:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jakt jacht; jagen achtervolging; afknallen; afschieten; afvuren; jachtexpeditie; schoten lossen
jaktparti jaagpartij; jacht; jachtpartij; wildjacht

Verwante woorden van "jacht":


Verwante definities voor "jacht":

  1. achtervolging van dieren om ze te doden1
    • de jacht op konijnen is weer begonnen1
  2. luxe en comfortabele plezierboot1
    • hij ging met een zeiljacht de wereld rond1

Wiktionary: jacht


Cross Translation:
FromToVia
jacht jakt chase — action of the verb "to chase"
jacht jakt hunt — the act of hunting, shooting
jacht jakt Jagd — das Aufsuchen, Nachstellen, Fangen, Erlegen und Aneignen; dort wo Jagdrecht existiert, das waidgerechte Erlegen von Wildtieren
jacht jakt Jagdübertragen, vor allem auch in Zusammensetzungen: die Verfolgung, Aufklärung
jacht jakt Yachtschnelles und leichtes Segelschiff oder Motorschiff, welches für sportliche und Freizeitaktivitäten genutzt wird
jacht jakt chasse — Action de poursuivre pour capturer ou tuer
jacht jakt yachtbâtiment de plaisance, à voiles ou à moteur.