Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. kaakje:
  2. kaak:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kaakje (Nederlands) in het Zweeds

kaakje:

kaakje [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het kaakje (biscuitje; koekje; biscuit; koek)
    kaka; kex; skorpa
    • kaka [-en] zelfstandig naamwoord
    • kex [-ett] zelfstandig naamwoord
    • skorpa [-en] zelfstandig naamwoord
  2. het kaakje (kleine kaak; biskwietje)
    kaka; kex
    • kaka [-en] zelfstandig naamwoord
    • kex [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor kaakje:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kaka biscuit; biscuitje; biskwietje; kaakje; kleine kaak; koek; koekje cake
kex biscuit; biscuitje; biskwietje; kaakje; kleine kaak; koek; koekje
skorpa biscuit; biscuitje; kaakje; koek; koekje korst; korstje; roof; wondkorst

Verwante woorden van "kaakje":


kaakje vorm van kaak:

kaak [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de kaak (schandpaal)
    skampåle; schavottering
  2. de kaak (scheepsbeschuit)
    skeppsbulle

Vertaal Matrix voor kaak:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
schavottering kaak; schandpaal
skampåle kaak; schandpaal
skeppsbulle kaak; scheepsbeschuit

Verwante woorden van "kaak":


Verwante definities voor "kaak":

  1. bot waar je tanden en kiezen in zitten1
    • hij kreeg bij het vechten een klap tegen zijn kaak1

Wiktionary: kaak

kaak
noun
  1. een houten of stenen podest, waarop de te straffen misdadigers tentoon werden gesteld

Cross Translation:
FromToVia
kaak käke jaw — bone of the jaw
kaak kind joue — Partie du visage
kaak käft mâchoirechacun des deux parties osseuses de la bouche dans lesquelles les dents enchâsser.