Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. kar:
  2. karren:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kar (Nederlands) in het Zweeds

kar:

kar [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de kar (handkar)
    skottkärra; kummel; handkärra
  2. de kar (vehikel; voertuig; rijtuig; wagen)
    bil
    • bil [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor kar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bil auto; kar; rijtuig; vehikel; voertuig; wagen automobiel; personenauto
handkärra handkar; kar handkar; handwagen; steekkar; steekwagen
kummel handkar; kar heuvelgraf
skottkärra handkar; kar kruiwagen

Verwante woorden van "kar":


karren:

karren werkwoord (kar, kart, karde, karden, gekard)

  1. karren (kruien)
    rulla; trilla
    • rulla werkwoord (rullar, rullade, rullat)
    • trilla werkwoord (trillar, trillade, trillat)
  2. karren (rijden)
    köra; driva
    • köra werkwoord (kör, körde, kört)
    • driva werkwoord (driver, drev, drivit)

Conjugations for karren:

o.t.t.
  1. kar
  2. kart
  3. kart
  4. karren
  5. karren
  6. karren
o.v.t.
  1. karde
  2. karde
  3. karde
  4. karden
  5. karden
  6. karden
v.t.t.
  1. heb gekard
  2. hebt gekard
  3. heeft gekard
  4. hebben gekard
  5. hebben gekard
  6. hebben gekard
v.v.t.
  1. had gekard
  2. had gekard
  3. had gekard
  4. hadden gekard
  5. hadden gekard
  6. hadden gekard
o.t.t.t.
  1. zal karren
  2. zult karren
  3. zal karren
  4. zullen karren
  5. zullen karren
  6. zullen karren
o.v.t.t.
  1. zou karren
  2. zou karren
  3. zou karren
  4. zouden karren
  5. zouden karren
  6. zouden karren
en verder
  1. is gekard
diversen
  1. kar!
  2. kart!
  3. gekard
  4. karrend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor karren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
köra autorijden; heenrit; rijden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
driva karren; rijden aansporen; aanzetten; belachelijk maken; bespotten; breeuwen; de spot drijven; dichten; ironiseren; noodzaken tot; opdringen; stressen
köra karren; rijden aan het stuur zitten; berijden; sturen; transporteren; uitvoeren; vervoeren; zenden
rulla karren; kruien schuiven; spartelen; taxiën; verrollen
trilla karren; kruien

Verwante woorden van "karren":


Wiktionary: karren


Cross Translation:
FromToVia
karren ; fara; åka allerse déplacer jusqu'à un endroit.