Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. kleinmaken:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kleinmaken (Nederlands) in het Zweeds

kleinmaken:

kleinmaken werkwoord (maak klein, maakt klein, maakte klein, maakten klein, klein gemaakt)

  1. kleinmaken
    stycka; sönderdela; skära upp
    • stycka werkwoord (styckar, styckade, styckat)
    • sönderdela werkwoord (sönderdelar, sönderdelade, sönderdelat)
    • skära upp werkwoord (skär upp, skar upp, skurit upp)

Conjugations for kleinmaken:

o.t.t.
  1. maak klein
  2. maakt klein
  3. maakt klein
  4. maken klein
  5. maken klein
  6. maken klein
o.v.t.
  1. maakte klein
  2. maakte klein
  3. maakte klein
  4. maakten klein
  5. maakten klein
  6. maakten klein
v.t.t.
  1. heb klein gemaakt
  2. hebt klein gemaakt
  3. heeft klein gemaakt
  4. hebben klein gemaakt
  5. hebben klein gemaakt
  6. hebben klein gemaakt
v.v.t.
  1. had klein gemaakt
  2. had klein gemaakt
  3. had klein gemaakt
  4. hadden klein gemaakt
  5. hadden klein gemaakt
  6. hadden klein gemaakt
o.t.t.t.
  1. zal kleinmaken
  2. zult kleinmaken
  3. zal kleinmaken
  4. zullen kleinmaken
  5. zullen kleinmaken
  6. zullen kleinmaken
o.v.t.t.
  1. zou kleinmaken
  2. zou kleinmaken
  3. zou kleinmaken
  4. zouden kleinmaken
  5. zouden kleinmaken
  6. zouden kleinmaken
en verder
  1. ben klein gemaakt
  2. bent klein gemaakt
  3. is klein gemaakt
  4. zijn klein gemaakt
  5. zijn klein gemaakt
  6. zijn klein gemaakt
diversen
  1. maak klein!
  2. maakt klein!
  3. klein gemaakt
  4. klein makend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor kleinmaken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skära upp kleinmaken opensnijden
stycka kleinmaken aan stukken snijden; kavelen; stuk snijden; stuksnijden; verdelen; verkavelen
sönderdela kleinmaken in ontbinding verkeren; zich splitsen

Wiktionary: kleinmaken


Cross Translation:
FromToVia
kleinmaken förnedra; förödmjuka abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
kleinmaken slopa; besegra; avliva; avrätta; dräpa; förnedra; förödmjuka abattre — Traductions à trier suivant le sens
kleinmaken förnedra; förödmjuka humilierabaisser en rendant plein d’humilité.