Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. kram:
  2. krammen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kram (Nederlands) in het Zweeds

kram:

kram [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de kram
    klämma
    • klämma [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor kram:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klämma kram klamp; klem; klemhaak; koeklauw; krammetje
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klämma dichtknijpen; drukken; knellen; persen; strak zitten

Verwante woorden van "kram":


krammen:

krammen werkwoord (kram, kramt, kramde, kramden, gekramd)

  1. krammen (met een kram vastmaken)
    hålla fast sig; klampa sig fast
    • hålla fast sig werkwoord (håller fast sig, höll fast sig, hållit fast sig)
    • klampa sig fast werkwoord (klampar sig fast, klampade sig fast, klampat sig fast)

Conjugations for krammen:

o.t.t.
  1. kram
  2. kramt
  3. kramt
  4. krammen
  5. krammen
  6. krammen
o.v.t.
  1. kramde
  2. kramde
  3. kramde
  4. kramden
  5. kramden
  6. kramden
v.t.t.
  1. heb gekramd
  2. hebt gekramd
  3. heeft gekramd
  4. hebben gekramd
  5. hebben gekramd
  6. hebben gekramd
v.v.t.
  1. had gekramd
  2. had gekramd
  3. had gekramd
  4. hadden gekramd
  5. hadden gekramd
  6. hadden gekramd
o.t.t.t.
  1. zal krammen
  2. zult krammen
  3. zal krammen
  4. zullen krammen
  5. zullen krammen
  6. zullen krammen
o.v.t.t.
  1. zou krammen
  2. zou krammen
  3. zou krammen
  4. zouden krammen
  5. zouden krammen
  6. zouden krammen
en verder
  1. ben gekramd
  2. bent gekramd
  3. is gekramd
  4. zijn gekramd
  5. zijn gekramd
  6. zijn gekramd
diversen
  1. kram!
  2. kramt!
  3. gekramd
  4. krammend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor krammen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hålla fast sig krammen; met een kram vastmaken
klampa sig fast krammen; met een kram vastmaken

Verwante woorden van "krammen":


Verwante vertalingen van kram